Overdag een opgepoetste campus en ‘s avonds schurft, bedwantsen en beschimmelde boterhammen. Het contrast tussen de universiteit en de studentenhuizen kan niet groter. Lies Heijs (22, Master Literatuur en Samenleving) breekt een lans voor de romantiek van het studentenhuis en schrijft over alles wat zich afspeelt in de gangen van het door haar en vele anderen bewoonde Hoogeveldt-complex.
Drieëneenhalf jaar geleden, zonnige meidag. Ik sta beteuterd in mijn kamer die naar Ikea ruikt. Op mijn bureau ligt een sleutel met een SSH&-sleutelhanger die ik twee weken later al kwijt zal zijn, maar voor de rest is het leeg. Ook de muren en boekenkast ogen kaal. Beneden staat het busje dat mijn vader gehuurd heeft. Hij legt een hand op mijn schouder en zegt: ‘Je kamer richt zichzelf wel in en het thuisvoelen komt op zijn tijd ook.’ Die avond huil ik terwijl ik mijn tanden poets.
Kwam het thuisvoelen door mijn kamer, die zichzelf inderdaad uitstekend, misschien voor twaalf vierkante meter zelfs wel té uitstekend, inrichtte? Kwam het door de spullen? Het nachtkastje dat ik op een hete dag bij Het Goed kocht en daarna al zwetend op de fiets mee naar huis moest nemen. De posters van bezochte concerten en onderzochte kunstwerken. Foto’s van mensen die ik enkele dagen na mijn verhuizing ontmoette. Één man en vijf vrouwen, één doet een mislukte poging om de Eiffeltoren die op de achtergrond staat vast te pakken, de rest lacht. Het schilderijtje met twee misvormde honden van de koningsmarkt, balancerend op de boekenplank van een inmiddels overleden oudtante.
Waren het de huisgenoten? De momenten samen op de bank die een beetje naar afhaalrestaurant ruikt? Discussiërend over de moeite die het kost om een bank te wassen en hoe je dat eigenlijk moet doen. In de avond biertjes drinken en vroeg wakker worden van de duiven die stipt bij zonsopkomst beginnen te koeren. Het voeren van de charmante beestjes en mijn buurjongen die op zijn raam tikt. Hij doet boos, maar ik weet dat hij het stiekem wel leuk vindt.
Ik ben niet de enige die wel eens heeft gehuild tijdens het tandenpoetsen, hoop ik, niet de enige die zich afvraagt of en waar ik thuishoor en al helemaal niet de enige die het antwoord op die vraag enigszins zoetsappig en clichématig heeft gezocht. Zie bovenstaande column. En hoewel ik zeker weet dat alles wat ik heb benoemd bijdraagt aan het thuisvoelen, weet ik sinds vorige week ook wat er in mijn lijst ontbrak en wat deze nu compleet maakt.
Toen ik op een zondagmiddag bij mijn ouders na een kopje koffie ter ondersteuning van een flinke studeersessie op de wc zat, dacht ik namelijk voor het eerst ‘Goh, ik poep toch lekkerder in Nijmegen.’ En toen, toen wist ik dat mijn vader gelijk had gekregen.