Home Artikelen Belezen onderwezen

De een vindt het literatuuronderwijs op de middelbare school te ouderwets, de ander vraagt zich af waar de Grote Drie zijn gebleven. Veel kritiek in de media is ongefundeerd, vindt neerlandicus Jeroen Dera. Wel is hij het eens met critici dat er iets moet veranderen. ‘Het probleem is dat het vaak nog steeds gaat over motiefjes of de symboliek van getallen.’

Jeroen Dera, universitair docent Nederlandse Letterkunde aan de Radboud Universiteit, deed de afgelopen jaren onderzoek naar de boeken die leerlingen lezen voor de lijst. Daar deed hij al praktijkervaring over op als docent Nederlands op de middelbare school waar hij ooit zelf in de schoolbankjes zat. Hij doceerde daar slechts twee jaar, maar heeft het onderwijs niet achter zich gelaten. Nu, negen jaar na zijn tijd als middelbareschooldocent, heeft hij een felbegeerde Veni-beurs van 250.000 euro ontvangen voor de voortzetting van zijn onderzoek naar het Nederlandse literatuuronderwijs. Als hem wordt gevraagd zijn kennis te delen, schuwt hij de media niet. Zo kwam hij voorbij in de Taalstaat op Radio 1 en in Eus’ boekenclub op NPO2. Dat vindt hij belangrijk, want volgens de docent worden er te vaak ongefundeerde uitspraken in de media gedaan. Hij verwijst naar columnisten als Christiaan Weijts die op basis van hun eigen indrukken een conclusie trekken over het hele schoolvak. Hij zucht vermoeid: ‘Ik vind ook dat er iets moet veranderen, maar dat is iets anders dan er onjuistheden over beweren in de media.’

Zijn onderzoek moet er dan ook aan bijdragen dat er niet alleen moord en brand wordt geschreeuwd over het onderwijs, maar dat er ook op wetenschappelijk niveau wordt gekeken naar het daadwerkelijke probleem. Een punt daarin is dat iedere havist of vwo’er heeft moeten lezen voor de lijst, maar dat het belang daarvan lang niet altijd duidelijk is. Dera vindt dat het onderwijs wat dat betreft beter kan en wil daarin zowel de onderwerpen als de thema’s die leerlingen belangrijk vinden, verenigen met die van docenten. Volgens hem zit de sleutel deels in de boeken die worden gelezen, maar ook in de vragen die je erbij stelt. ANS interviewde hem over de problemen en belangen van literatuuronderwijs.

Complexe teksten of mediaflexen?

Dera knikt hevig wanneer hem wordt gevraagd of er ontlezing is. ‘Tegenwoordig heeft lezen het zwaar in de strijd om vrijetijdsbesteding’, zegt hij. ‘De huidige generatie is opgegroeid met een smartphone die voortdurend voor afleiding zorgt.’ Wel nuanceert hij de claim dat ontlezing is ontstaan omdat jongeren boeken saai vinden. Er wordt volgens hem namelijk vaak alleen gesproken over een groep die wel wil lezen en een groep die niet wil lezen. Daar zit echter nog een grote groep tussen: de boekentwijfelaars. ‘Zij vinden lezen best leuk, maar kiezen er toch voor andere dingen te doen. Ze begrijpen wel dat het belangrijk is en dat ze het eigenlijk meer zouden moeten doen’, verkondigt Dera. Het is specifiek deze groep waaraan de onderzoeker veel belang hecht. Zij kunnen namelijk nog worden overgehaald om toch boeken te gaan lezen, in tegenstelling tot de echte boekenhaters. Boekenliefhebber, -twijfelaar of -hater, hoe dan ook: leerlingen lezen wel, maar vooral korte tekstjes op sociale media. ‘Voor jongvolwassenen is het van groot belang dat ze ook langere en complexere teksten lezen’, stelt Dera. ‘We weten uit onderzoek dat mensen simpelweg slimmer worden als ze langer aan een stuk door zulke teksten lezen. Hierdoor ontwikkel je een grotere woordenschat en leer je diepere verbanden ontdekken.’ Dat is nog niet eens het belangrijkste, benadrukt hij. ‘Zeker voor fictie is er onderzoek dat suggereert dat je door lezen meer inzicht in sociale situaties krijgt en dus empathischer wordt.’

Omdat die eigenschappen van groot belang zijn voor het latere leven van leerlingen, benadrukt de onderzoeker dat er op middelbare scholen al iets moet veranderen. ‘Op veel scholen wordt er nauwelijks tijd gecreëerd om leerlingen gedurende een langere tijd geconcentreerd te laten lezen’, zucht hij. ‘Lezen moeten ze thuis maar een keertje doen.’ In het verleden werkte dat misschien nog wel, maar scholen zullen het nu echt anders moeten aanpakken, vertelt Dera. Hij stelt daarom voor dat iedere leerling minimaal een uur per dag leest op school, bijvoorbeeld aan het begin van de dag.

Pluk van de Petteflet in de donkere kamer

Het blijft dan nog wel de vraag wat leerlingen moeten lezen. Hoewel er in de eindexamenomschrijving staat dat er bij leerlingen aan de hand van ‘literaire teksten’ een leesontwikkeling plaats moet vinden, constateert Dera dat het moeilijk vast te stellen is wat literatuur concreet betekent. ‘Je ziet dat die bal vaak bij docenten wordt neer[1]gelegd. Oudere docenten zeggen dan veelal dat het een lastigere en diepere tekst moet zijn en eisen dat het stilistisch ook literatuur is.’ De onderzoeker verwijst naar werken als De donkere kamer van Damokles. Hij vervolgt: ‘Er zijn echter ook leraren die zeggen: literatuur is een veel breder begrip en daar kan ook een literaire thriller zoals Hex onder vallen.’ In zijn aankomend Veni-onderzoek is één van zijn doelen dan ook om een duidelijk beeld te krijgen van de boeken die docenten goedkeuren voor de lijst en vooral op basis waarvan ze keuzes rechtvaardigen. De keuze voor een bepaald boek is volgens de neerlandicus nog niet eens het belangrijkste. ‘Ik vind dat er nog wel eens wordt gedaan alsof een tekst zelf het vermogen heeft om leerlingen literaire competenties bij te brengen’, zucht hij. Hij vervolgt dat leerlingen bij wijze van spreken Pluk van de Petteflet zouden kunnen lezen om meer literair inzicht te krijgen, als je er maar de juiste vragen bij stelt. ‘Het gaat om het niveau waarop je over een tekst praat’, benadrukt de docent. ‘Het probleem is dat het in veel literatuurtoetsen vaak nog steeds over motiefjes gaat of over de symboliek van getallen.’ Hij stelt dat het voor leerlingen dan ook erg gemakkelijk wordt om een verslag van Scholieren.com te recyclen, waar ze helemaal niets aan hebben. Volgens de docent leren de leerlingen door maatschappelijke of ethische inzichtsvragen te stellen pas echt teksten te doorgronden en belangrijke verbanden te leggen.

‘Leerlingen zouden bij wijze van spreken Pluk van de Petteflet kunnen lezen.’

Als voorbeeld begint hij dan over Het gouden ei van Tim Krabbé, het meest gelezen boek door scholieren. ‘Er komt daar gewoon letterlijk “een neger in een Afrikaanse jurk” voorbij gelopen’, zegt hij verbijsterd. Moet je dat werk dan niet meer door leerlingen laten lezen? Dera ontkent direct: ‘Ik ben niet voor cancel culture.’ Het is echter wel een probleem dat leraren niet op de hoogte zijn van die passages, vervolgt hij. ‘Vaak is het heel lang geleden dat ze Het gouden ei hebben gelezen.’ Volgens Dera is dat begrijpelijk, maar zouden docenten van tijd tot tijd de vragen die ze bij een werk stellen moeten veranderen om het zodoende ook levend te houden: ‘Wat zegt Het gouden ei bijvoorbeeld over de manier waarop in de jaren tachtig misdaadromans werden geschreven en welke stereotypen zitten er in?’

21ste-eeuwse vraagstelling

 Bij Het gouden ei zou je volgens Dera dus nieuwe vragen kunnen stellen, maar volgens hem moet er ook meer diversiteit in boekenaanraders voor leerlingen komen. ‘In aanraders van docenten zie je een nadruk op mannelijke schrijvers en hoofdpersonen die wit en cis zijn’, betoogt Dera op basis van het onderzoek dat hij over de leeslijst heeft gedaan. Hij vertelt vervolgens hoe hij überhaupt bij het diversiteitsthema betrokken raakte: ‘Ik ben natuurlijk zelf een witte man en ik geef les aan bijna alleen maar vrouwelijke studenten.’ Daar voegt hij aan toe: ‘Naarmate je hoger op de succesladder van de academische wereld klimt, kom je steeds minder vrouwen tegen.’ Die ervaring zorgde ervoor dat het diversiteitsthema iets was wat hij in ieder geval wilde meenemen in zijn onderzoek. Dera schrok van de resultaten: ‘Het viel mij op dat de situatie zo ontzettend ongerepresenteerd was in het onderwijs dat ik het inderdaad behoorlijk heb uitgelicht in het onderzoeksrapport.’

Waarom de scheve verhoudingen een probleem zijn? Als leerlingen zich kunnen identificeren met een personage, lezen zij die verhalen ook liever, in plaats daarvan worden sommige leerlingen nu zelfs gekwetst. Dat licht hij toe: ‘Ik heb bijvoorbeeld zwarte studenten op de schrijfopleiding van Artez gehad die zeiden: “Alles wat ik bij Nederlands moest lezen, was vanuit een wit-koloniaal perspectief geschreven en soms ook racistisch.”’ Dera vervolgt dat het niet alleen belangrijk is dat leerlingen zichzelf herkennen in een werk, maar ook de wereld van de ander beter leren begrijpen. Dera noemt als voorbeeld kinderen die opgroeien in een witte omgeving.

‘Voor hen kan het waardevol zijn om een boek als Confrontaties van Simone Atangana Bekono te lezen. Daardoor kunnen ze een beter beeld krijgen van wat racisme met een jongere kan doen.’ Via boeken kunnen leerlingen dus zichzelf en de maatschappij beter begrijpen.

De kip een kop geven

Omdat veel leraren het volgens Dera te druk hebben om op de hoogte te blijven van vernieuwingen in het literaire landschap, ziet hij voor zichzelf een rol om ze daarover te informeren via workshops en mediaoptredens. ‘Ik wil ze daarnaast bewust maken van selectiemechanismen in de leeslijsten, door te praten over diversiteit en de relevantie van lezen’, licht hij toe. Daarnaast wil hij een poging wagen om de kip zonder kop uit de onderwijsvernieuwingen te halen. Dera wil met andere woorden niet meer dat er op basis van onderbuikgevoelens dingen worden geroepen over wat goed zou zijn voor de jeugd, zoals nu wel vaak gebeurt in columns en opiniestukken. Zijn aankomend onderzoek zal onder meer kijken naar het belang van literatuuronderwijs vanuit het perspectief van zowel docenten als leerlingen. Het doel is om het ideale raakvlak te vinden tussen de interesses van beide partijen. Er is volgens hem in de praktijk namelijk pas een goed werkend systeem als de twee belevingswerelden van docent en leerling elkaar ontmoeten. ‘Ik snap dat een jongen van vijftien liever gamet en bezig is met zijn seksuele ontluiking dan dat hij een boek leest uit 1947’, concludeert hij. ‘Dat is heel logisch, maar dan hoop je dat er een docent staat die hem snapt en kan vertellen waarom dat boek uit 1947 wel de moeite waard is.’

Dit artikel verscheen eerder in de ANS-krant.

Laat een reactie achter

Gerelateerde artikelen