Home Artikelen Bij-drage

Op de daken van de Nijmeegse skyline zijn de bijenvolken van Joost Clevis, eigenaar van de stadsimkerij Bijmegen, te vinden. Zijn bijen vliegen door de stad en maken honing van de bloemen uit het Kronenburgerpark tot aan de Ooij. ‘Bij elkaar heb ik zo’n miljoen bijen, dat is een aardige veestapel.’

Zijn onderburen groeten hem vriendelijk als Clevis door het stadhuis zijn weg naar het dak vindt. Acht jaar geleden begon hij als imkercursist, nu staan op de daken van onder andere het Honigcomplex en het Stadhuis zijn bijenkasten. De stadsbijen maken de honing van Bijmegen, die nu zelfs in enkele Nijmeegse restaurants wordt gebruikt. Hoe dichter je bij de kleurrijke bijenkasten komt, hoe harder het gezoem in je oren klinkt. Momenteel lijkt het groene dak van het stadhuis wel een bijenvliegveld. De zwart-gele beestjes zijn hard aan het werk om nectar te verzamelen voor de winter. ‘Tegelijkertijd bestuiven ze de flora in Nijmegen’, vertelt Clevis. Zo kan hij de beste lokale honing maken en heeft de natuur daar profijt van. Zodra de bijen beginnen met het aanleggen van een honingvoorraad om de winter te doorstaan, zet Clevis zijn imkerkap op.

Zijn passie voor bijen ontpopte zich toevallig toen hij de documentaire More than honey keek. Het triggerde hem om meer over bijen te weten te komen en uiteindelijk actie te ondernemen. Bovendien was hij het zat om achter een bureau te werken: ‘Ik heb toen mijn imkercertificaat gehaald, met als droom alle Nijmegenaren van mijn honing te voorzien.’ Zijn eerste kasten stonden buiten de stad in de Ooij. Toen hij van urban beekeeping hoorde wist hij dat hij stadsimker wilde worden. Naast het produceren van Nijmeegse stadshoning vind hij het vergroten van bewustwording van het belang van bijen even belangrijk. ‘Ik geef inmiddels lessen op scholen en werk samen met bedrijven die willen verduurzamen. Het is ontzettend gaaf om mijn verhaal over de bijen te delen met kinderen, maar ook met volwassenen’, vertelt hij. De hobby en honingzoete droom van de stadsimker mondde uit in het hebben van twee bedrijven met zijn bijen. Hoe dragen de imker en zijn bijen eigenlijk bij aan een gezonder Nijmegen?

Mater bij pater Clevis

Met de Sint-Stevenskerk op de achtergrond zoemen vier bijenvolken die vloeibaar goud maken. Met zijn bedrijf Bijen op daken plaatst en onderhoudt de stadsimker volken op daken door het hele land: ‘Ik krijg een gedeelte van het duurzaamheidspotje van zo’n bedrijf, in ruil voor het vergroenen van hun dak, honing en workshops over het belang van de bij’, vertelt hij trots. De honingproductie vergt overigens niet alleen werk van de bijen maar ook van de stadsimker. Hij probeert om de week bij zijn kasten langs te gaan. Op imkerapp Beep houdt hij bij hoe het gaat met zijn ‘veestapel’. Zoals een boer weet wanneer het tijd is om zijn koeien te melken en de stal schoon te vegen, ziet Clevis op de app wanneer het tijd is om honing af te halen, zijn bijen te voeren, de beestjes te checken op ziektes en infecties en de raten schoon te maken.

Hij schudt de zoemende beestjes grof van de raten zodat hij hun huisjes kan schoonmaken.

Voordat hij een kast opent steekt hij eerst wat imkertabak aan, niet omdat hij een sjekkie wil roken maar zodat de bijen tijdelijk de kast verlaten. ‘Wat doe je als je denkt dat je huis in brand staat? Je gaat je koffer pakken en maakt dat je wegkomt.’ Dat werkt ook zo bij de bijen, legt hij uit. De kast gaat open en de imker zoekt eerst naar de koningin: de mater familias die vijf jaar lang bovenaan de bijenhierarchie staat. ‘Die hou ik dan in een klemmetje apart, zodat ze niet per ongeluk wordt geplet.’ Als dit gebeurt staat de ontwikkeling van het volk namelijk een maand stil omdat het lang duurt om een nieuwe koningin te maken. ‘Een bij leeft maar vier weken dus rond deze tijd van het jaar legt de koningin zo’n 2000 eitjes per dag’, vertelt de imker. Hij schudt de zoemende beestjes grof van de raten zodat hij hun huisjes kan schoonmaken. Eventuele extra grote cellen, koninginnencellen genaamd, worden verwijderd. Hierin legt de koningin namelijk het eitje dat haar opvolger zal worden en dat wil Clevis voorkomen: ‘Een oude koningin zal uitvliegen met de helft van de bijen en elders een nieuw onderkomen zoeken.’ Zo houdt een imker dus de natuurlijke driften van de bij in bedwang, zodat zij op de daken blijven wonen.

Niet alle natuurlijke neigingen van de bij worden echter ingeperkt. Zo kickt de bij van nature op nectar en daar maakt Clevis gebruik van. ‘Bijen zijn de bestuivers van onze bloemen en planten’, legt hij uit. ‘Dit gebeurt in de vierde en laatste week van het bijenleven, dan wordt ze haalbij’, zegt hij al wijzend naar de opening in de kast. De bijen gebruiken het dak van het stadhuis als landingsbaan om hun nectar te deponeren bij het thuisfront, waar er honing van wordt gemaakt door de andere bijen. ‘Omdat de bij helemaal de bloem in moet kruipen om bij de nectar te komen komt hij volledig onder het stuifmeel te zitten’, beeldt Clevis uit. De bij maakt meerdere stops en helpt zo bloemen bevruchten. Hij wijst een aantal bijen aan die onder het stuifmeel zitten: ‘Sommige bijen hebben gele klompjes mee op hun achterpoten en andere rode, dat is van verschillende planten.’ Door verspreiding van stuifmeel dragen bijen dus bij aan biodiversiteit in de stad.

Eén tegen honderden

De honingbij kan dus biodiversiteit bevorderen, maar volgens sommige onderzoeken vormt ze er ook een bedreiging voor. Het aantal imkers in Nederland is de laatste jaren sterk toegenomen, zo grapt Clevis spottend dat er tegenwoordig meer honing lijkt te vloeien dan er bijen zijn. Hierdoor zou de honingbij een bedreiging vormen voor driehonderd wilde bijensoorten. Deze leven in tegenstelling tot de bijen van Clevis solitair en maken maar weinig honing om te overwinteren, wat het minder interessant maakt om ze te houden. Doordat de honingbij wel gehouden wordt, heeft deze een oneerlijke concurrentiepositie en zou het te weinig voedsel over laten voor de wilde bijen. Clevis gelooft echter dat honingbijen geen grote bedreiging vormen voor de voedselvoorziening van de wilde bij. ‘Er zijn genoeg bloemen waar niet veel nectar in zit of waarvan het suikergehalte laag is.’ Deze zijn voor de honingbij minder interessant omdat die soms nog ver terug naar de koningin moet vliegen. De energie die hiervoor nodig is, kost hen al een groot deel van de nectar. De stadsimker erkent desondanks dat er rekening moet worden gehouden met wilde bijen.

‘Waar het aan schort is de hoeveelheid bloemen en planten in de stad.’

Om de voedselvoorziening voor de verscheidene bijensoorten in balans te houden had Clevis het idee om een kaart te maken van de stad waarop alle planten en bijenkasten staan. Dan moet echter wel iedereen meewerken. ‘Het is lastig om elke hobby-imker te traceren en sommige imkers houden er doorgaans niet van om de plek van hun kasten openbaar te maken’, vertelt Clevis. ‘Als de buurvrouw wordt gestoken en allergisch blijkt te zijn, kunnen ze wel inpakken.’ In zijn ervaring hebben mensen echter geen last van de volken tot ze weten dat ze er zijn. De bijen zijn immers niet agressief. ‘Behalve als ik hun huis overhoop haal, dan worden ze natuurlijk boos’, grapt hij, terwijl hij achteloos een paar bijen van zijn arm afslaat.

Anders dan concurrentie ziet hij echter vooral verstening als de vijand van alle bijen. Hij ergert zich aan de enorme hoeveelheid stenen tuinen die hij voorbij ziet komen: ‘Waar het aan schort is de hoeveelheid bloemen en planten in de stad.’ De stadsimker probeert op zijn manier rekening te houden met de voedselvoorziening. ‘Je moet geen vijftig kasten op een dak neerzetten’, zegt hij terwijl hij naar de vier kasten op het dak van het stadhuis wijst. ‘Ik begin altijd met twee, waarna ik kijk of de kolonie zich goed ontwikkelt en genoeg honing opbrengt.’ Als dat zo is, blijkt er ook genoeg voedsel te zijn en kan hij er wellicht meer bij plaatsen.

Healthy honing

‘Toen ik begon wilde ik elke Nijmegenaar van lokale honing voorzien’, vertelt hij na het onderhouden van de kast. De honing uit de supermarkt is volgens Clevis namelijk troep, terwijl het juist een heel gezond product is. ‘Omdat honing kristalliseert en consumenten dat niet willen, wordt honing in fabrieken vaak op te hoge temperaturen verhit’, legt hij uit. De gezonde stoffen die in de honing zitten en afkomstig zijn uit de planten uit de omgeving gaan hiermee verloren. Meer kasten betekent echter ook meer concurrentie voor de wilde bij en dus denkt hij daar momenteel niet aan. Naast zijn werk als stadsimker werkt hij bovendien nog in de horeca, dus heeft hij het druk genoeg: ‘De eerste honingoogst is meestal halverwege mei, dus in de maanden dat de zon schijnt ben ik fucking druk’, lacht hij.

De bijen lijken eerder huisdieren voor Clevis dan honingpersoneel.

Dan zoemen de bijen iets te dichtbij de baas. Dezelfde morgen was hij op een van zijn andere locaties in de stad waardoor hij nu onder de honing zit. ‘Daar zullen ze waarschijnlijk op afkomen’, stelt hij. Bang is hij niet voor de insecten, ondanks dat hij genoeg gestoken wordt. Nonchalant babbelt hij door: ‘Ik heb er vandaag al een paar te pakken.’ De eerste steek van het seizoen zwelt altijd gigantisch op, wat in zijn geval interessante situaties oplevert: ‘Ik heb wel eens met een dik oog op het terras gestaan.’ De bijen lijken eerder huisdieren voor Clevis dan honingpersoneel, toch wil hij niet zo ver gaan. ‘Mijn liefde voor de bij is eenzijdig’, grapt hij.

Toch loont zijn werk als stadsimker. Inmiddels wordt zijn honing op verschillende plekken in Nijmegen verkocht, wat een stap in de richting is van zijn droom. Evenals een positieve ontwikkeling voor het milieu, want lokale producten hoeven geen grote afstanden af te leggen van producent naar consument, en stoten zo minder Co2 uit. Verschillende winkeltjes in de stad verkopen zijn honing en hoog aangeschreven restaurants verwerken het in hun gerechten. ‘Dat voelt supervet en ik zou graag eens gaan proeven wat ze ervan maken’, vertelt de stadsimker stralend.

Dit artikel verscheen eerder in ANS-krant 12.

Laat een reactie achter

Gerelateerde artikelen