Het is vandaag, 22 februari, precies tachtig jaar geleden dat de Nijmeegse binnenstad werd gebombardeerd door Amerikaanse geallieerden. Samen met het bombardement op Rotterdam en de Watersnoodramp behoort dit drama tot de grootste tragedies van de 20e eeuw. Toch is er weinig aandacht voor. Hoe zag deze dag eruit voor de Nijmegenaren? En hoe kon deze ramp gebeuren?
Het ‘Vergeten Bombardement’, zo wordt het bombardement dat in de middag van 22 februari 2024 plaatsvond ook wel genoemd. Waar slechts het welbekende Plein ‘44 aan de duistere dag herinnert, weten velen maar weinig over wat zich heeft plaatsgevonden. Dit moet anders, vindt het Stedelijk 4 en 5 mei Comité Nijmegen. Van 21 t/m 25 februari worden de slachtoffers van het bombardement op verschillende manier herdacht. Zo worden er tussen 19:30 en 21:30 lichtprojecties getoond die weergeven hoe de Stevenskerk werd geraakt en instortte. Ook worden op de zijgevel van de Hema foto’s en filmfragmenten getoond van de dagen rond het bombardement.
22 februari
De dag begon als vele andere in februari. Het was vrij koud, zo’n twee graden Celsius onder nul, maar wel erg zonnig. Ondanks dat het einde van de oorlog nog niet in zicht was, probeerden de Nijmegenaren er ook vandaag het beste van te maken. Kinderen gingen zoals elke dag naar school, en de ouders vertrokken naar hun werk. Tussen de middag keerden velen terug naar huis om met het gezin te gaan lunchen. De rust werd echter flink verstoord toen aan het begin van de middag, rond 12:15 ineens het luchtalarm afging. Amerikaanse vliegtuigen trokken over de stad. Toch was Nijmegen niet het doel, maar een aantal vliegtuigfabrieken in de Duitse stad Gotha, dat nog een goede 400 kilometer van de Nederlandse grens af ligt. Hiermee hoopte ze de Duitse Luftwaffe aanzienlijk te verzwakken met de voorbereiding van D-Day in het oog. Toen de vliegtuigen steeds verder uit het zicht verdwenen, werd een uur na het luchtalarm het sein ‘veilig’ doorgegeven. Het normale leven van de dag ging weer door.
Het weer sloeg echter om en de missie naar Gotha moest worden afgebroken. Hierom werd er gezocht naar en zogeheten ‘gelegenheidsdoel’, een secundair doel om alsnog een grote indruk op de vijand achter te laten. Bovendien was het landen met een met bommen volgeladen vliegtuig erg gevaarlijk en moesten de bommen wel ergens worden gedropt. Er werd gekozen voor de Nijmeegse spoorweginfrastructuur, omdat deze door de Duitsers als wapentransport werd gebruikt. De ommekeer van de vliegtuigen was onverwacht en het luchtalarm kon niet op tijd worden geslagen. De Stevenskerk, waar de uitkijkpost zich bevond, werd al snel geraakt. Alle vijf de leden van de luchtbescherming kwamen om het leven toen de spits van de toren door de harde klap werd weggeslagen. Hier bleef het helaas niet bij. Voor veel piloten was deze missie pas hun vijfde en de opleiding die ze hadden gevolgd had slechts enkele maanden geduurd. De onervarenheid van de piloten leidde tot een enorme ravage in de hele binnenstad. In de Stikke Hezelstraat alleen al vonden zestig mensen de dood. Ook werd er een kleuterschool geraakt, waarna 24 kinderen nooit meer bij hun ouders zijn teruggekeerd. In slechts twee minuten tijd werd een groot deel van de binnenstad weggevaagd.
Toen alle vliegtuigen waren overgetrokken, bleef het geweld in de stad aanhouden. Het waaide hard, waardoor de vlammen die de bommen hadden veroorzaakt in rap tempo om zich heen grepen. Tot overmaat van ramp waren de waterpompen vernietigd, waardoor de brand niet kon worden geblust. Drie volle dagen stond de binnenstad in lichterlaaie, met alle gevolgen van dien. De duizenden gewonden werden in de gangen van het ziekenhuis opgevangen en de doden werden op geïmproviseerde brancards, gemaakt van deuren en schoolborden, naar een garage gebracht. In totaal kostte het bombardement ruim achthonderd onschuldige burgers, waaronder ook veel kinderen. Velen kwamen om door instortende gebouwen, en nog meer door de harde klappen van de bommen zelf. Wie eenmaal gevangen zat, maakte geen schijn van kans op overleven.
Kralenketting
De Evangelische Omroep (EO) zal op 22 februari om 22:18 een documentaire uitzenden over het bombardement. In De middag van ‘44 gaat documentairemaker Kefah Allush in gesprek met overlevers van de ramp. Zo komt Addy aan het woord. Ze was ten tijde van het bombardement vijf jaar oud en ging die ochtend samen met haar driejarige broertje Jopie naar school. Ze vertelt hoe ze, toen het luchtalarm weer uit was gezet, naar de gang was gelopen om haar vriendinnetjes een kralenketting te laten zien die ze van haar oma cadeau had gekregen. Jopie bleef achter in het klaslokaal. Toen de bommen vielen werd alles doodstil en donker. De kinderen en zusters die op de school werkten werden een voor een onder het puin vandaan gehaald en naar buiten gebracht. Addy vertelt: “Ik heb lange tijd buiten op de stoep gezeten. Ik dacht: ik wacht hier totdat Jopie komt. Maar hij kwam natuurlijk niet. Later is alleen een stuk van zijn schoentje teruggevonden. Had ik Jopie maar meegenomen naar de gang, dan had ik hem misschien nog kunnen redden.”
Allush komt zelf uit de Palestijnse stad Nablus en vertelt in de documentaire dat dit hem op een bijzondere wijze verbindt met de mensen die tachtig jaar geleden hebben meegemaakt wat er nu op zijn geboortegrond gebeurt. ‘In het Midden-Oosten, Oekraïne en in Afrika. Altijd en overal vallen er onschuldige slachtoffers. Opa’s, oma’s, vaders en moeders. En kinderen.’ Zo luiden de woorden waarmee hij deze ingrijpende documentaire afsluit.