G. J. Wood (pseudoniem) is een tweedejaarsstudent die het liefst breekt met de bestaande studentikoze en universitaire tradities. Hij schrijft zijn ontsteltenis van zich af in de vorm van een studentkritisch stukje proza, dat zelden onomstreden blijft.
Laatst sprak ik een maatje van mij dat dispuutslid is. Hij maakte in ons gesprek het merkwaardig onderscheid tussen ‘burgers’ en de groep waar hij zichzelf kennelijk onder schaart. Hij maakte deze scheidslijn zoals ik meerdere studenten heb horen doen: zonder te specificeren wie of wat de tegenhanger van de ‘burger’ is en waarom dit onderscheid nuttig of relevant zou zijn. Ik vertelde hem dat je strikt juridisch niet ontkomt aan burger-zijn als je inwoner van een natie bent. Ook Mark Rutte is gewoon burger.
Edoch, zo had hij de term ‘burger’ blijkbaar niet bedoeld. Hij bedoelde met zijn onderscheid dat ‘de burger’ het antoniem van ‘de elite’ is. Hij betitelde zichzelf en al zijn dispuutsgenoten daarmee als elitair. Dit is zeer opvallend aangezien ik me nauwelijks een minder elitair groepje kan voorstellen dan studenten die lid zijn van studentenverenigingen. In het leven van studenten spelen namelijk feesten, alcoholische versnaperingen nuttigen en de SOA-bingokaart vol sparen een prominente rol. Niet per se het toonbeeld van beschaafdheid dus. Als elite dien je een voorbeeldfunctie te vervullen. Dit is denk ik hét kenmerkende onderscheid tussen de elite en de burger. Daar past elegantie en beschaving bij. Iedereen kan volgens deze definitie tot de elite behoren, ongeacht afkomst of scholing. Het draait namelijk om het geëtaleerde gedrag. Bij veel studenten ontbreekt echter jammer genoeg deze verfijning en fatsoen. De student is daarmee juist zeer burgerlijk, als je burgerlijkheid definieert als het niet vervullen van een voorbeeldfunctie.
Juist diegenen die zich van deze activiteiten onthouden kun je met recht bijzonder noemen.
Mijn maatje hanteerde het woord burgerlijkheid kennelijk compleet anders dan ik. Ik proefde bij hem een angst om saai of ‘gewoon’ gevonden te worden. De gemiddelde student is doodsbang voor burgerlijkheid en gemiddeldheid. Door deze vrees voor het ‘normale’ bladeren veel studenten door de imaginaire subculturen catalogus om zich vervolgens aan te sluiten bij hun knotsgekke subcultuur of vereniging naar keuze. Voorheen punker en hippie, tegenwoordig woke, emo of vsco. Met als tijdloze mogelijkheid: de elitaire, verheven bal. Dat terwijl er weinig als gewoner kan worden getypeerd dan dergelijk gedrag onder studenten. Juist diegenen die zich van deze activiteiten onthouden kun je met recht ongewoon en bijzonder noemen. Zij breken zich hiermee namelijk los van het genormaliseerde en het gemiddelde en worden daarmee dus minder burgerlijk. Nu juist door niet bijzonder te willen zijn, verword je tot een bijzonder persoon.
Er is weinig burgerlijker dan je krampachtig bij een bepaalde groep te willen aansluiten opdat je daarmee denkt elitair, prestigieus of bijzonder over te komen. Als student is het lid worden van één van de verenigingen het meest burgerlijke wat je zou kunnen doen.
Deze column staat in ANS-krant 3 (J37).