Uit een publicatie van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat niet alle studenten na hun bachelordiploma in gelijke mate naar een Engelse master doorstromen. De oorzaak voor de mindere doorstroming ligt deels bij de omgeving van deze studenten. Toch kan ook de universiteit een rol spelen om de doorstroming te verbeteren: ‘Sommige studenten hebben net een extra duwtje in de rug nodig.’
Uit de publicatie blijkt dat eerstegeneratiestudenten, studenten met een lage sociaaleconomische status en studenten met een migratieachtergrond minder vaak doorstromen naar Engelstalige masters dan hun collega-studenten. ‘Hoewel deze doorstroom verschillend is, blijkt er bij selectieve masters, die bestaan uit zowel Nederlands- als Engelstalige masters, geen verschil te zijn tussen deze groepen en overige studenten wat betreft de doorstroming naar een master’, zegt Margriet van Hek, universitair docent onderwijssociologie aan de Radboud Universiteit. Ze ziet de evenredige vergelijkbare doorstroming naar selectieve masters dan ook als goed nieuws in het kader van kansengelijkheid. Deze verschillen vindt ze echter wel opvallend. ‘Je zou denken dat daar grotendeels dezelfde mechanismen aan ten grondslag liggen.’
Zelfselectie
Volgens Van Hek wordt de mindere doorstroom naar Engelstalige masters veroorzaakt door een aantal factoren. Zo kan je denken aan verschillen in onderwijsloopbaan (bijvoorbeeld de soort bachelor) en selectieprocedures die bepaalde groepen voortrekken. Een andere verklaring is zelfselectie. Studenten besluiten in dat geval zelf om niet voor een bepaalde master te kiezen. De reden hiervoor zoekt de universitair docente in de directe omgeving van studenten. Een belangrijk onderdeel hiervan zijn familie en vrienden. ‘Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een student vanuit huis minder wordt gestimuleerd om voor een Engelstalige master te gaan’, stelt Van Hek. ‘Je ziet bij deze groepen ook vaak een voorkeur om in de buurt te blijven van de omgeving waarin ze zijn opgegroeid.’ Daarnaast kan een vriendengroep invloed hebben op de keuze tot een (Engelstalige) master. ‘Stel dat je de enige in je vriendengroep bent die aan de universiteit studeert, dan zullen je vrienden je naar verwachting niet aanmoedigen om voor de specifieke master te gaan door op de uitdaging en de loopbaankansen van een master te wijzen’, vervolgt Van Hek. Dit staat in scherp contrast tot een directe omgeving met veel hoogopgeleiden. Die zou volgens de sociologe juist wel stimulerend kunnen werken in de keuze om een Engelstalige master te gaan doen.
Mentorfunctie
Hoewel de oorzaken dus liggen bij de directe omgeving, kan de universiteit ook een bijdrage leveren. ‘Zij kan bijvoorbeeld meer ondersteuning bieden om de doorstroming te verhogen door meer geld te besteden aan ondersteuning door studieadviseurs’, zegt Van Hek daarover. Het kan bovendien helpen om docenten meer tijd te geven voor onderwijstaken, aldus Van Hek. Ze observeert dat eerstegeneratiestudenten, studenten met een lage sociaaleconomische status en studenten met een migratieachtergrond in het algemeen onzekerder zijn over hun kunnen dan overige studenten: ‘Zij hebben net een extra duwtje in de rug nodig. Door extra tijd voor onderwijstaken te regelen, kan een docent meer een mentorfunctie vervullen voor studenten.’ Ze concludeert: ‘Op deze manier kunnen docenten meer in gesprek gaan met studenten over hun masterkeuze.’
1 Reactie
De universiteit kan ook helpen door meer masters in het Nederlands aan te bieden. Veelal ligt het puur aan het feit dat men graag onderwijs in de eigen taal wil in plaats van in het Engels.