Aan het begin van deze maand is er een nieuw promotiereglement ingegaan. Dit houdt onder andere in dat promovendi meerdere begeleiders gaan krijgen en zich inschrijven voor een promotievolgsysteem. ANS sprak hierover met twee PhD-kandidaten: Kyrke Otto, eerstejaars PhD-kandidaat Filosofie, en Marlou Ramaekers, vierdejaars PhD-kandidaat Sociologie.
Ben je blij dat er een nieuw promotiereglement is?
Ramaekers: ‘In mijn eigen promotietraject verandert er niet erg veel door de nieuwe regeling. Zo had ik al twee begeleiders en heb ik samen met hen in het begin een plan van aanpak gemaakt. Dit is dus vergelijkbaar met het nieuwe opleidings- en begeleidingsplan (OBP).’
Otto: ‘Voor mij is er geen vergelijkingsmateriaal. Op zich denk ik dat het OBP wel een goede toevoeging is. Het legt namelijk het promotietraject wat duidelijker vast voor een PhD’er.’
Denk je dat dit reglement gaat helpen de kwetsbare positie van promovendi te verbeteren?
Ramaekers: ‘Ik denk niet dat dit het opeens heel veel beter maakt, maar ik denk wel dat het in sommige gevallen wel zal helpen. Zo worden situaties waarin er geen afspraken zijn gemaakt over het plan voorkomen, wat veel stress bij de promovendus voorkomt. Zelf heb ik hier geen negatieve ervaringen mee. Toch verwacht ik dat dit reglement niet alle stress die een promovendus ervaart, gaat oplossen.’
Otto: ‘Dankzij het OBP komen aan het begin van het traject alle betrokken partijen samen om te overleggen wat er van elkaar wordt verwacht. Zo wordt onder andere besproken hoe vaak je bijvoorbeeld met je promotor afspreekt om te overleggen. Ik denk dat in sommige gevallen, en dit verschilt natuurlijk van persoon tot persoon, de promotor misschien niet altijd genoeg betrokken is bij de promovendus en dat zo’n OBP in het leven is geroepen om dit probleem te ondervangen.’
Is een promotievolgsysteem niet juist een verhoging van werkdruk?
Ramaekers: ‘Hoewel ik nog niet precies weet wat er van ons wordt verwacht in het nieuwe systeem, kan ik me voorstellen dat de werkdruk omhoog kan gaan als je alles heel precies moet vastleggen. Aan de andere kant denk ik dat het ook wel fijn is voor jezelf om als promovendus alles in de gaten te houden van waar je staat.’
Otto: ‘Werkdruk heeft deels te maken met een planning. Zo’n systeem kan helpen om de werkdruk te verlagen omdat je niet het risico loopt dat je een tijd lang niets doet en dat vervolgens in moet halen. Het kan echter ook zijn dat je juist het idee hebt dat er iemand in je nek zit te hijgen. Ik denk dat dat per persoon verschilt.’
Denk je dat het makkelijker is om bij misstanden aan de bel te trekken nu er meerdere begeleiders betrokken zijn?
Ramaekers: ‘Voor misstanden weet ik het niet, maar ik denk wel dat het makkelijker wordt om bepaalde situaties te bespreken. Je kunt het met een andere begeleider, die ook bij het traject betrokken is, hebben over hoe je bepaalde dingen moet aanpakken en of iets normaal is of niet. Soms klikt het gewoon niet zo goed met de ene begeleider, dan is het fijn dat er nu in ieder geval afspraken zijn en dat je altijd nog een tweede begeleider hebt.’