De mate waarin we waarde toekennen aan gebeurtenissen die nog moeten plaatsvinden, hangt samen met de grammaticaregels voor het verwijzen naar de toekomst. Hoe meer een taal modale werkwoorden verplicht te gebruiken, hoe minder waardevol de toekomst wordt geschat. Dat blijkt uit nieuw Radboudonderzoek van promovendus Cole Robertson.
Stel je voor dat je de keuze hebt om nu tien euro te krijgen, of twintig euro over een jaar. Als je Nederlandstalig bent, zul je eerder zijn geneigd voor de twintig euro te gaan terwijl een Engelsman voor de tien euro zou kiezen. De afweging in die keuze blijkt uit het onderzoek van Robertson nauw samen te hangen met dat het gebruik van modale werkwoorden in het Engels. Deze taal verplicht sprekers werkwoorden als ‘may’, ‘might’, ‘could’ en ‘should’ te gebruiken bij het verwijzen naar de toekomst. Dit zijn namelijk woorden die een bepaalde mate van onzekerheid uitdrukken. Modale werkwoorden als ‘zullen’ en ‘zouden’ zijn in het Nederlands daarentegen niet verplicht om te gebruiken als je het over de toekomst hebt. ‘Het is bijvoorbeeld acceptabel om in het Nederlands “het regent morgen” te zeggen, terwijl “it rains tomorrow” in het Engels incorrect is’, aldus de PhD’er. ‘Dat het Engels het gebruik van die onzekere modale werkwoorden afdwingt, maakt dat Engelstaligen ook onzekerder zijn in het maken van keuzes voor de toekomst’, zegt Robertson.
Liever Nederlands dan Engels
Het devalueren of niet-devalueren van toekomstige gebeurtenissen kan allerlei persoonlijke gevolgen hebben. Robertson legt uit: ‘Mensen die minder modale werkwoorden hoeven te gebruiken, lijken vaker geneigd om in het heden keuzes te maken waarvan de voordelen pas in de toekomst kunnen worden ondervonden.’ Hierbij kun je denken aan het volgen van een opleiding, geld sparen of sporten. De gevolgen hiervan merk je pas in de verre toekomst, maar deze keuzes zouden je leven op den duur wel beter kunnen maken. ‘Mensen die minder modale werkwoorden gebruiken, schatten de waarde van die toekomst door het nemen van zulke langetermijnbeslissingen hoger in’, aldus Robertson. ‘In de context van het onderzoek blijkt dat je dus beter Nederlands kunt spreken dan Engels.’ Robertson maakt echter wel de kanttekening dat dit niet uitsluitend gebaseerd is op grammaticaregels. ‘Er zijn veel theorieën waaruit blijkt dat cultuur en de wederzijdse beïnvloeding van cultuur en taal hierin ook een rol spelen.’
Parallel in andere talen
De invloed die grammaticaregels voor de toekomstige tijd hebben op het nemen van besluiten, is al vaker aangetoond. Onderzoek uit 2017 naar de verschillen tussen Russisch en Estisch laat een soortgelijke trend zien als in dat van Robertson. ‘Estisch dwingt net als het Nederlands geen gebruik van modale werkwoorden af in het refereren aan de toekomst, waar Russisch dat wel doet’, vertelt de promovendus. ‘Hierdoor bleek onder de Estisch-sprekende participanten veel meer draagvlak te zijn voor een fictieve klimaatbelasting dan onder de Russisch-sprekenden.’
Onderzoeksmethode
Robertson legde voor het onderzoek eenvoudige zinnen over de toekomst voor aan honderden Nederlands- en Engelstalige participanten uit Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Participanten moesten het hoofdwerkwoord vervoegen en zo nodig aanvullen met andere werkwoorden om de zin kloppend te maken. Daarnaast werd hun gevraagd hoe ze een zin zouden formuleren in verschillende maten van zekerheid. ‘We vroegen ze bijvoorbeeld wat ze zouden zeggen als ze voor vijftig procent zeker waren over of de gebeurtenis in de zin plaats zou vinden, en wat als ze voor ongeveer zeventig procent zeker waren’, illustreert Robertson. Deze antwoorden werden gecorreleerd met hoezeer de participanten toekomstige gebeurtenissen devalueerden. Op deze manier kon worden gemeten hoe verschillen tussen Engelse en Nederlandse grammatica invloed hadden op besluitnames over de toekomst.
Cole Robertson promoveert dinsdag 23 november op zijn onderzoek.