Waar jongeren zich tijdens de Black Lives Matter-protesten verenigden en hun stem lieten horen, is het stil rondom de nijpende situatie op de woningmarkt. Op sommige momenten gaan jongeren voor een bepaald thema de straat op, maar soms blijft protest uit. Wat beweegt jongeren om te gaan demonstreren?
‘Het zijn jongeren die deze week naar de stadscentra trokken in de strijd tegen racisme’, duidde dagblad Trouw de Black Lives Matter-protesten die plaatsvonden in de zomer van 2020. Het lukte deze jonge mensen toen om gezamenlijk op grote schaal ergens voor te demonstreren. Dezelfde generatie speelde ook de hoofdrol in de klimaatstakingen die twee jaar geleden begonnen. Bij die acties verzamelden tienduizenden jongeren zich om publiekelijk hun boodschap te verkondigen: op deze manier kan het niet langer.
Toch gaan jongeren niet altijd makkelijk de straat op: op sommige thema’s blijft protest uit. Neem bijvoorbeeld het nijpende woningtekort, bij uitstek een probleem van de jonge generatie die is veroordeeld tot onmogelijke kamer- en woningzoektochten of torenhoge huurprijzen. Dat heeft de afgelopen tijd echter niet tot groot zichtbaar activisme geleid. Ook voor thema’s waar eerder wel voor is gedemonstreerd, wordt op sommige momenten geen protest gevoerd. Zo heeft het klimaatprobleem, dat onverminderd groot is ten opzichte van twee jaar geleden, niet meer tot grote demonstraties geleid. Het roept de vraag op: wat beweegt jongeren om de straat op te gaan?
Wij tellen ook mee
Jongeren die zich activistisch uiten, doen dat om hun stem te laten horen. ‘Dat is vooral belangrijk als je onder een gemarginaliseerde groep zoals jongeren valt. Zij worden over het algemeen niet serieus genomen door volwassenen’, vertelt Emma Broholm, voorzitter en bestuurslid bij Alert Fonds voor Jongeren. Deze Nederlandse organisatie verstrekt fondsen aan initiatieven van activistische, progressieve jongeren over de hele wereld. ‘Dat doen we omdat ze niet dezelfde middelen hebben als volwassenen om hun mening te uiten’, verklaart ze het doel van de organisatie. Jongeren hebben namelijk minder mogelijkheden om de publieke opinie te beïnvloeden en ze bekleden minder machtsposities. Deze ongelijkheid leidt ertoe dat zij worden gemarginaliseerd in politieke besluiten en protest nog noodzakelijker is. ‘Je zou demonstraties kunnen zien als een parallelle volksvertegenwoordiging’, voegt Carla Hoetink toe, die zich als historicus aan de Radboud Universiteit bezighoudt met tradities van massaprotest. Jongeren zitten immers amper in de Tweede Kamer en een deel van deze groep heeft nog geen stemrecht. Door te protesteren nemen zij toch deel aan het democratische proces.
Activisme komt in talloze vormen voor, en straatprotest is daarvan het meest zichtbaar. ‘Dat is dan ook de meest prototypische vorm’, legt Jacquelien van Stekelenburg uit, die als hoogleraar Sociale Verandering en Conflict aan de Vrije Universiteit onderzoek doet naar demonstraties. Hiernaast zijn er minder zichtbare manieren waarop jongeren zich activistisch uiten. Een voorbeeld hiervan is political consumerism: ‘Consumenten laten hierbij politieke motieven hun koopgedrag bepalen door een buycot of boycot’, verklaart Van Stekelenburg. Zij kopen bijvoorbeeld geen kleding waar kinderarbeid aan te pas is gekomen, maar wel fair trade koffie.
Momentum voor verandering
Historisch gezien demonstreren jongeren vooral voor toekomstgerichte en idealistische thema’s, vertelt Hoetink. ‘Volwassenen gaan vaker de straat op voor het behoud van zaken, terwijl jongeren vaker bezig zijn met wat er allemaal anders moet’, licht ze toe. Niet vreemd: jongeren zijn gemiddeld genomen progressiever dan volwassenen. Volgens Hoetink was dit in de jaren zestig te zien toen jongeren zich uitspraken voor een vrijere seksuele moraal. Vandaag de dag komt het contrast terug in bijvoorbeeld de Zwartepietendiscussie. Het zijn voornamelijk volwassenen die zich activistisch uiten voor het behoud van de traditie. Het antiracisme-activisme, waarin vooral jongeren actief zijn, richt zich daarentegen op een drastische verandering van de huidige situatie in de maatschappij.
Hoetink stelt dat deze roep voor verandering niet altijd even luid klinkt. Hoewel de problemen doorlopend zijn, is er in het algemeen een directe aanleiding nodig om activisme in gang te zetten. ‘Als de regering een nationaal woonplan presenteert, zou dat een gelegenheid kunnen vormen voor jongeren om elkaar op te roepen naar Den Haag te trekken’, licht ze toe. Op zo’n moment kunnen demonstranten zich concreet over een probleem uiten, waardoor mensen sneller te mobiliseren zijn. De afgelopen jaren heeft een concrete trigger zich echter nog niet voorgedaan op de woningmarkt.
Broholm herkent het belang van een aanleiding in de aanvragen die Alert Fonds binnenkrijgt: ‘Je merkt dat protesten en demonstraties vaak op korte termijn worden georganiseerd omdat het een reactie is op wat er dan speelt.’ Zo kreeg de organisatie naar aanleiding van het oplaaiende geweld in Israël en Palestina afgelopen mei veel aanvragen binnen voor pro-Palestina demonstraties. Een ander voorbeeld van reactieve demonstraties waren de Black Lives Matter-protesten. De moord op George Floyd, waarvan iedereen de schokkende beelden op het internet te zien kreeg, en de massale protesten overzees zorgden ondanks de coronacrisis voor een grote mobilisatie onder Nederlandse jongeren.
Eigen bosbrandje
Als er eenmaal een aanleiding is, is voor de totstandkoming van een demonstratie in de eerste plaats een organisatie of individu nodig die het initiatief neemt. Dit noemt Van Stekelenburg de aanbodzijde. Een voorbeeld van zo’n organisatie is studentenvakbond AKKU, die regelmatig demonstraties op touw probeert te zetten. Volgens Broholm is netwerken belangrijk om een succesvol initiatiefnemer te worden: ‘Op het moment dat je bij een organisatie zit of daarbinnen mensen kent, helpt dat als je een demonstratie wil opzetten.’ Binnen deze kringen is immers veel kennis over het vormgeven van demonstraties, het gebruik van sociale media en het mobiliseren van mensen.
Desondanks organiseren jongeren ook regelmatig op eigen houtje protesten. Volgens Broholm is de reden hiervoor dat individuen bestaande actieorganisaties niet kennen, zich er niet bij willen aansluiten of omdat er simpelweg nog geen relevante organisatie is. De eerste klimaatstakingen die de Fridays For Future-beweging (FFF) organiseerde, zijn een voorbeeld van zelf opgezette acties. Scholieren zonder activistische ervaring organiseerden daarbij grote demonstraties. De protesten kwamen in heel de wereld op gang en ook in Nederland was er een onverwacht grote opkomst bij de klimaatstaking in 2019. Toch lukte het de Nederlandse tak van FFF niet om dit soort demonstraties regelmatig te organiseren. ‘Om bepaalde issues terug te laten komen, heb je wel enige structuur nodig. FFF organiseerde in Zweden en België iedere vrijdag protesten’, vertelt Van Stekelenburg. De scholieren die daarbij betrokken raakten, wisten zich snel te organiseren en zetten het onderwerp herhaaldelijk met toewijding op de agenda. In Nederland vonden de organiserende scholieren het onderwerp daarentegen wel interessant en belangrijk, maar waren ze volgens Van Stekelenburg te druk met het dagelijks leven zoals examens: ‘Hierdoor kon er geen duurzaam geheel ontstaan.’ Als jongeren eigenhandig demonstraties willen organiseren, is het dus van belang dat zij consequent protesten aanbieden.
‘Hé waar blijf je, eikel’
Wanneer het aanbod van een demonstratie ontstaat, is het vervolgens belangrijk dat er voldoende anderen zijn die zich genoeg zorgen maken om voor het onderwerp de straat op te willen gaan. Van Stekelenburg noemt dit aspect de vraagzijde. ‘Om bereid te zijn mee te demonstreren, moeten jongeren boos of verontwaardigd over een onderwerp zijn. Daarnaast kan identificatie met een persoon ook een rol spelen.’ Ze gebruikt het voorbeeld van Greta Thunberg, die in haar eentje klimaatmarsen over de hele wereld aanwakkerde en bij wereldleiders werd uitgenodigd. ‘Uit ons onderzoek blijkt dat met name meiden zich sterk identificeren met Greta’, stelt van Stekelenburg. ’Ze zien dat het haar lukt om invloed uit te oefenen en dat activeert hen om ook de straat op te gaan.’ Wanneer jongeren het gevoel krijgen dat er dankzij activisme naar hen kan worden geluisterd, zijn ze dus eerder bereid de barricaden op te gaan.
De aanbod- en vraagzijde komen samen in de mobilisatie. Daarin staat één vraag centraal: komen de bezorgde jongeren daadwerkelijk naar het protest? Via sociale media kunnen organisatoren van demonstraties ze in ieder geval aanmoedigen. Dit zorgt volgens Broholm dan ook voor een veel groter bereik van jongerenactivisme. ‘De Black Lives Matter-protesten zijn hier een voorbeeld van: die hebben zich vooral verspreid via sociale media’, vertelt ze. Van Stekelenburg beaamt dat sociale media bijdragen aan de mobilisatie, al is sociale controle wel nodig om jongeren het laatste zetje te geven om ook echt de straat op te gaan. Ze zag dit terug bij haar eigen zoon: ‘Toen hij met klasgenoten naar de klimaatstaking in Den Haag ging, was een van hen niet komen opdagen. Dan wordt er meteen geappt: “Hé waar blijf je, eikel?!” Ook Hoetink erkent dit sociale aspect: ‘Er kan wel veel aandacht voor een bepaald onderwerp zijn, maar de lont gaat pas in het kruitvat als je in de collegezaal met elkaar besluit om echt iets te gaan doen.’
(On)zichtbaar activisme
Naast de grootschalige protesten, kan activisme zich ook minder opzichtig manifesteren. ‘Het beeld heerst bij mensen dat activisme altijd betekent dat je met spandoeken de straat op gaat, maar op lokaal niveau de samenleving of een gemeenschap sterker maken is ook activisme’, aldus Broholm. Volgens haar passen organisaties als Verdedig Noord in Amsterdam dit ‘onzichtbare activisme’ toe in de strijd op de woningmarkt: ‘Zij zetten zich in tegen de woningcrisis door gesprekken te voeren met de gemeente. Dat is een vorm van activisme waar we ons niet altijd bewust van zijn.’
Wat is de oorzaak van de afwezigheid van zichtbare protesten rondom dit thema? Volgens Hoetink heeft dit ermee te maken dat de woningcrisis een lastig ‘demonstreerbaar’ onderwerp is: ‘Jongeren die nu geen eigen huis hebben, maar dat in de toekomst wel zouden willen, horen nog nergens bij.’ Dit heeft invloed op het samenkomen van de aanbod- en vraagzijde. Hoewel er misschien genoeg individuele jongeren zijn die zich zorgen maken om dit thema, blijkt het namelijk lastig om hen die op straat staan ook de straat op te krijgen. Hoetink herkent dit: ‘Voor huurders en eigenhuisbezitters zijn er verenigingen, maar voor jongeren zonder woning niet. Er zou eerst een soort platform moeten komen om deze groep te mobiliseren.’
De woningcrisis toont mooi aan dat alleen boosheid onder jongeren niet genoeg is om ze daadwerkelijk de straat op te krijgen. Sociale media kunnen de demonstraties vooruit helpen, maar een organisatie die ze mobiliseert is de belangrijkste voorwaarde voor een geslaagd protest. Als daaraan is voldaan en jongeren hun stem luid hebben laten horen, is het aan de machthebbenden of die vorm van parallelle volksvertegenwoordiging serieus wordt genomen.
Dit artikel stond eerder in ANS-krant 1.