Home Artikelen Leven in Boedapest: Op zoek naar een woord zonder vertaling

Leven in Boedapest: Op zoek naar een woord zonder vertaling

In februari vertrok ik, vierdejaars psychologiestudent Lisa, naar Boedapest om mijn allerlaatste semester van mijn bachelor met een banger af te sluiten. Ik verruil het vertrouwde Radboud voor een universiteit die iets moeilijker uit te spreken is: Eötvös Loránd University, of zeg maar gewoon ELTE. Overdag verdwaal ik hier in straten die ik niet eens kan uitspreken. Onze bekende Sint Annastraat ligt zo’n 1050 kilometer te ver om me vertrouwd te voelen.

Glimlachend schuif ik aan bij mijn vier nieuwe huisgenoten die rond onze wankelende IKEA tafel zitten. In onze langwerpige en smalle keuken kunnen we nét met vijf zitten. Na het uitwisselen van ‘eetsmakelijk’, ‘bon appétit’ en ‘guten Appetit’ beginnen we aan onze net-niet-gare rijst met rauwe groente. Hoewel ik al een week met deze Duitse en Franse studenten samenwoon, is er nu pas tijd voor een dieper gesprek dan enkel het ik-ben-Nederlands-en-studeer-psychologiepraatje. De voorgaande welcome week, zeg gerust feestweek, heeft mij als Erasmuswelpje geïntroduceerd aan wat een jungle van een stad blijkt te zijn: het bruisende Boedapest. Je voelt je pas echt een vreemdeling als je met een Hongaars biertje in je hand het woord voor proost, ‘egészségedre’, probeert te leren en buiten de regen zachtjes op de protestborden tikt, een herinnering dat deze stad meer is dan alleen gezelligheid.

Zo begeef ik me ineens in de binnenstad. Al struinend door de straten, stuiten ik en een Duits-Hongaarse vriendin op een massa mensen dichtbij de universiteitsbibliotheek. Een paar googlerondjes later komen we er achter dat er zojuist een protest begonnen is tegen het recente verbod op het vieren van Pride: regenboogvlaggen in aanslag dus. Nieuwsgierig begeven we ons richting het midden van de menigte, want Pride-evenementen zijn hier dan wel recentelijk verboden, maar het protesteren hiervoor nog nét niet. Dan spot ik de bewakingscamera’s hangend aan de lantaarns boven ons. Even twijfel ik of we herkenbaar zijn. De oogjes van de overheid volgen de gekleurde protesteerders, uitgerust met gezichtsherkenning om ons later te beboeten als we daadwerkelijk Pride-evenementen bezoeken. Maar de vrouw naast me – grijs haar, regenboog pin op een roze jas – heft uitdagend haar vuist in het luchtledige en knipoogt naar ons. Ik krijg een warm gevoel en voel me opgelaten in deze gekleurde mensensoep. Wat betreft dreigingen lijkt het deze menigte geen zak te interesseren, want er is veel volk en tot mijn verbazing zijn het vooral 50-plussers. We fladderen door de mensenbrij, terwijl mijn vriendin de Hongaarse protestborden vertaalt: OG1, een afkorting die mijn regenboogstoet gebruikt voor ‘Orbán is een klootzak’. Ik krijg een grijns op mijn gezicht en ik hoop dat een van de vele spionagecamera’s deze oppikt. Hongarije, maar ik herken hier een vleugje van mijn Nederlandse waarden, of in ieder geval mensen die daarvoor blijven vechten. 

‘Je voelt je pas echt een vreemdeling als je met een Hongaars biertje in je hand het woord voor proost, ‘egészségedre’, probeert te leren.’

Mijn veilige en gezellige Nijmeegse leventje wordt tijdelijk verruild voor een Oost-Europese versie ervan. Naast de politieke tint, biedt de stad een toevluchtsoord voor vrije studenten die zichzelf willen ontdekken. De eerste week was het ‘op je tandvlees lopen’ om alles en iedereen bij te houden. Typisch voor Boedapest zijn de toeristische ruïne bars, oude panden met meerdere verdiepingen omgetoverd tot populaire trekpleisters. Na een hele week hoppen van de ene naar de andere karakterloze bar, snak ik naar een authentiek moment of in ieder geval een gevoel wat daarop lijkt. Een bruine kroeg of juist een knus cafeetje met gammele houten stoeltjes, zoals Frowijn, zou op z’n plaats zijn. Gewoon iets wat gezelligheid kan vangen, maar dan persoonlijker en meer van mij, hier in Boedapest. Op aanrader vervoer ik mezelf met de tram naar de stillere Boeda-kant, links van de rivier. Daar, verstopt, zit een plek waar onder andere live-jamsessies gehouden worden op een klein podium. Bovenaan de trap bevindt zich een ruimte met houten schoolstoelen en uit elkaar vallende tafels waar studenten bier drinken, en ik hoor voornamelijk Hongaars om me heen. Ik bestel een biertje met een Hongaarse naam en ik krijg zowaar het juiste drankje in mijn handen gedrukt. We strijken tevreden neer: best gezellig zo.

Tijdens het eerste DIY-diner, thuis aan onze wankeltafel, probeerde ik mijn internationale huisgenoten al Engels pratend het Nederlandse woord ‘gezellig’ te leren. Mijn woorden omvatten het concept toch niet helemaal. Ze glimlachen en knikken, maar ik zie dat ze het nét niet helemaal doorhebben. Ik probeer te omschrijven hoe het is als we in Nederland wildvreemden in de kroeg vastpakken om samen ‘Brabant’ of ‘Bloed, zweet en tranen’ mee te zingen. Dan haalt mijn Franse huisgenoot een akoestische gitaar tevoorschijn en de gesprekken dwalen langzaam af naar hun favoriete muziek van thuis. Er wordt luidkeels gezongen in het Duits, Frans en Engels. Terwijl ik de gitaar in mijn handen geduwd krijg, weet ik ineens dat dit het gevoel is. Knus als een Nederlandse huiskamer, spontaan als een bakkie bij de buren en chaotisch als een volle groep op vrijdag. Of in ieder geval: mijn internationale versie ervan. Vrolijk wordt er een afspeellijst aangemaakt met als titel ‘gezellig’, voor het geval we meer van dit soort momenten meemaken. Misschien is gezelligheid niet iets wat je uitlegt, maar iets wat je probeert na te jagen en te vangen in kleine momenten. Misschien maakt dat het woord juist onvertaalbaar.

Laat een reactie achter

Gerelateerde artikelen