Home Artikelen Maike (30) won een prijs met haar onderzoek naar cultuursubsidies

Maike (30) won een prijs met haar onderzoek naar cultuursubsidies

Bij de subsidieverstrekking voor podiumkunsten kijken overheden vooral naar de maatschappelijke bijdrage van kunstinstellingen, terwijl die instellingen zelf meer focussen op het ontwikkelen van de sector. Dat stelt Maike Pijnappel in haar scriptie, waarvoor ze de Universitaire Studieprijs ontving.

Na haar studie Wijsbegeerte op de Radboud Universiteit besloot Pijnappel in 2020 de master Kunstbeleid en Kunstbedrijf te volgen. Als scriptieonderwerp koos ze een bekend hoofdpijndossier binnen de kunstwereld: de subsidieregelingen. Het huidige ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) maakte vorig jaar bekend dat er fors wordt bezuinigd op cultuursubsidies, wat het onderwerp alleen maar relevanter maakt. 

De scriptie leverde Pijnappel de Universitaire Studieprijs op, die jaarlijks door de universiteit wordt uitgereikt aan scripties van ‘uitzonderlijk hoge kwaliteit’. ‘Door de prijs werd ik uitgenodigd door medewerkers van de Boekmanstichting die met mij wilden praten over mijn scriptie, dat is hét onderzoeksinstituut voor cultuurwetenschappen. Ook heb ik een stuk meer weergaven op mijn LinkedIn-pagina gekregen. Toen dacht ik: misschien moet ik mijn profiel weer eens gaan bijwerken, want de werkervaring was niet meer up-to-date’, lacht Pijnappel. 

Verschillende partijen zorgen voor verschillende belangen 

Haar plan van aanpak was overzichtelijk: kijk naar de eisen die de overheid stelt bij het verlenen van kunstsubsidies, kijk naar de zaken die kunstinstellingen belangrijk vinden en vergelijk deze met elkaar. ‘Wanneer kunstinstellingen bij subsidieaanvragen moeten verantwoorden hoe ze het geld gaan besteden, leggen ze nadruk op de maatschappelijke waarde van hun kunst, omdat dat van ze verwacht wordt’, legt Pijnappel uit, ‘maar hun echte drijfveer voor het verkrijgen van subsidie is het faciliteren van theatermakers waardoor de sector als geheel verder ontwikkelt.’ Maatschappelijke waarden zijn concrete voordelen van de kunstinstelling voor de maatschappij, zoals de bijdrage aan de lokale economie of sociaal-maatschappelijke projecten voor de buurtverbetering. De subsidievoorwaarden van de overheid komen dus niet altijd overeen met de focus van de kunstinstellingen.

Maar hoe meet je de waarde van cultuur precies en hoe bespreek je deze met de instellingen? Pijnappel legt uit: ‘Ik heb artistiek en zakelijk leiders van een aantal kunstinstellingen geïnterviewd. Uit de meest relevante literatuur heb ik vijftien verschillende waarden gedestilleerd die ik heb afgedrukt op een aantal kaartjes. Die heb ik vervolgens aan de instellingen voorgelegd en gevraagd hoe belangrijk ze het vinden. Op die manier kon ik dezelfde waarden toetsen bij verschillende instellingen.’ Op de kaartjes stonden dingen als ‘Artistieke vernieuwing’, ‘Stimuleren (lokale) economie’ en ‘Bijdragen aan cultureel erfgoed’.

Ook kunnen instellingen onderling verschillende belangen hebben. Neem een criterium als diversiteit. ‘Als er vanuit de Randstad wordt nagedacht over diversiteit, gaat het vooral om verschillende kleuren en culturele achtergronden. Dat klinkt door in de subsidievoorwaarden.’ Maar deze maatstaven zijn niet voor alle instellingen even goed haalbaar, aldus Pijnappel. ‘Instellingen buiten de Randstad lopen tegen het probleem aan dat ze nou eenmaal minder mensen van kleur kunnen vinden met een interesse in podiumkunsten. Daarom is diversiteit voor deze instellingen een breder begrip: het gaat meer over zaken als stad versus de regio of over de inclusiviteit van mensen met een beperking.’

Samenwerking tussen instellingen verbetert de sector

Uit de interviews kwam naar voren dat de instellingen de ontwikkeling van de sector en het behoud van hun eigen functie daarin het belangrijkste vinden. ‘De podiumkunstinstellingen zien zichzelf als schakels in een keten’, zegt Pijnappel, ‘iedereen heeft daarin een taak. Mijn tip voor instellingen zou zijn om dat vast te houden en samen te blijven werken. Het is belangrijk om de keten zo groot mogelijk te maken, dus niet alleen lokaal samenwerken, maar ook op grotere schaal.’ Pijnappel verwijst daarbij naar de werkwijze van haar collega’s uit de filmindustrie: zogeheten filmhubs zijn regionale platformen voor filmeducatie, maar werken wel samen als een groot geheel. ‘Eigenlijk zou je zoiets ook willen voor theater’, concludeert ze. Voor nu moeten podiumkunstinstellingen het doen met het nogal ingewikkelde krachtenveld binnen de wereld van de subsidie. Toi toi voor de podiumkunsten in de toekomst, de derde ‘toi’ is helaas wegbezuinigd.

Dit artikel verscheen eerder in ANS-krant 5.

1 Reactie

IkbennietSimon 11 juni 2025 - 10:17

‘Instellingen buiten de Randstad lopen tegen het probleem aan dat ze nou eenmaal minder mensen van kleur kunnen vinden met een interesse in podiumkunsten. Daarom is diversiteit voor deze instellingen een breder begrip: het gaat meer over zaken als stad versus de regio of over de inclusiviteit van mensen met een beperking.’

8 tot 20 procent van de bevolking is van niet-nederlandse afkomst buiten de randstad.
Bovenstaande zin geeft een soort legitimatie om 1/10 tot 1/5 van de bevolking niet echt mee te nemen in cultuur ‘want ze hebben geen interesse voor ONZE podiumkunsten’ voor een scriptie van hoge kwaliteit zou je toch wel een nuance hierop verwachten. Vooral omdat het dus uitgaat van de gedachte dat er podiumkunsten zijn, die zijn statisch en daar moet de bevolking zich maar toe verhouden. In plaats van dat cultuursubsidies zijn voor een weerspiegeling van de vraag naar cultuur op dat moment in de samenleving.

De fout die in mijn opzien gemaakt wordt is dat het ‘ze komen niet’ argument dus niet opgaat. Het argument zou moeten zijn ‘het aanbod wat er is is niet aantrekkelijk voor sommige groepen in de samenleving en er is te weinig mogelijkheid voor deze groepen om zelf aanbod te ontwikkelen’. En dat is een probleem want de hele samenleving betaald voor cultuur.

Antwoord

Laat een reactie achter

Gerelateerde artikelen