Home Opinie & AchtergrondAchtergrond Met de wokegolf tegen de klippen op

De een schreeuwt moord en brand over censuur in de wetenschap als gevolg van een vermeende ‘wokeness’-golf. De ander haalt zijn schouders op en stelt nog nooit iets te hebben vernomen van censuur of cancelcultuur die met de beweging wordt geassocieerd. Het roept de vraag op: wat houdt deze wokeness in en waarom kunnen wetenschappers zich erdoor bedreigd voelen in hun academische vrijheid?

Woke bedreigt de academische vrijheid, zo kopten Steije Hofhuis en Niek Pas, universitair docenten aan respectievelijk de Universiteit Utrecht en Universiteit van Amsterdam, in een opinieartikel in NRC. In hun artikel spreken ze van een woke-beweging die komt overwaaien vanuit de Verenigde Staten en ervoor wil zorgen dat machtsverhoudingen in de maatschappij worden vernietigd. Dat is een nobel doel, zou je zeggen. Wokeness gaat in beginsel namelijk over het ‘wakker’ zijn omtrent allerlei sociale misstanden, zoals genderongelijkheid, racisme of seksisme. Bepaalde ideologische theorieën met betrekking tot deze termen worden volgens Hofhuis en Pas echter als de onomstotelijke waarheid gezien. Dat staat volgens hen haaks op het nemen van waarheidsvinding die in de wetenschap als uitgangspunt hoort te worden gehanteerd.

Judi Mesman, hoogleraar Maatschappelijke vraagstukken aan de Universiteit Leiden, reageert echter met felle pen op het opiniestuk en stelt op haar beurt dat er helemaal niet zoiets is als één georganiseerde wokeness-beweging, zoals Hofhuis en Pas suggereren. Wel zijn er mensen die oude normen en waarden ter discussie stellen en dat zou even slikken zijn voor ‘anti-wokers’ als Hofhuis en Pas, stelt ze kritisch. Door de beweging te demoniseren, zouden ze deze juist zelf de mond snoeren. Op welke verschillende manieren kan wokeness worden geïnterpreteerd en waarom kunnen wetenschappers zich erdoor bedreigd voelen in hun academische vrijheid?

Lekker woken op de universiteit?

Het moddergooien tussen de kampen woke en anti-woke gebeurt op een redelijk abstract niveau. Wat houdt ‘oude normen bevragen’ of ‘kritiek leveren op denkpatronen binnen de beweging’ bijvoorbeeld in voor de academische samenleving? Niels Spierings, universitair hoofddocent Sociologie aan de Radboud Universiteit (RU), omschrijft ‘wokeness’ als een karikaturale schets van mensen die een kritische houding hebben ten opzichte van machtsverhoudingen en die pleiten voor diversiteit. Vanwege de negatieve connotatie die het woord heeft gekregen, wil hij het liever zelf niet gebruikten. Toch zijn er een aantal vraagstukken die er vaak mee worden geassocieerd: ‘Denk aan diversiteitskwesties zoals het systematisch slechter beoordelen van vrouwen in studentenevaluaties, ons te witte studiecurriculum of het feit dat we nog steeds gender-binaire taal gebruiken.’

‘Er wordt niet voldoende kritiek geleverd op het aandeel witte mannen dat we bestuderen.’

Marc van Oostendorp, hoogleraar Nederlands en Academische communicatie aan de RU, vindt dat de mate waarin studenten zich met diversiteitskwesties bezighouden, meevalt bij zijn vakgroep. ‘Mijn studenten hoor ik hier niet vaak over’, zegt hij. ‘Naar mijn smaak wordt er eigenlijk helemaal niet voldoende kritiek geleverd op het aandeel witte mannen dat we bij letteren bestuderen.’

Schreeuwen en sissen in de collegebankjes

Met kritische studenten heeft Christophe Van Eecke, universitair docent Media aan de RU, echter wel ervaring. Hij zou alleen niet zeggen dat een diversere literatuurlijst het hoofddoel noch het probleem is van de ‘woke’-beweging die hij mede onder zijn studenten ziet leven. Wat die ‘wokeness’ precies inhoudt, vindt ook hij lastig te omschrijven. ‘Het is geen organisatie met een redactieadres en een postbus of iets dergelijks. Ik zou dan ook eerder spreken van een beweging die zich verspreid in de maatschappij afspeelt’, zegt hij. ‘Het gaat dan om wat zij social justice noemen, om compensatie van bepaalde misstanden uit het verleden.’ De beweging kent misschien geen postbus, maar ieder jaar is er wel weer een nieuw groepje studenten dat Van Eecke als ‘woke’ zou omschrijven in zijn collegebankjes te vinden. Zij eisen in naam van social justice volgens hem op redelijk harde wijze ‘morele conformiteit’

Wat hij daarmee bedoelt, licht hij toe aan de hand van een voorbeeld van een jaarlijks terugkerend collegeonderdeel waarin hij gender en geslacht bespreekt. ‘Ik zeg dan dat een serieuze theorie over gender er wel rekening mee moet houden dat het biologisch verschil tussen man en vrouw een empirisch gegeven is’, legt hij uit. ‘Er is wel eens door een behoorlijk aantal studenten gesist toen ik dat zei, ook is er vaker dan eens naar me geschreeuwd midden in college.’ Als hij zich namelijk niet onvoorwaardelijk conformeert aan hun eisen dat bepaalde dingen niet mogen worden gezegd, zeggen sommige studenten dat hij de collegezaal een ‘onveilige plek’ maakt. Volgens hem komt hun ideologische standpunt over de kwestie in dit geval haaks te staan op de feiten, wat het overbrengen van wetenschappelijke informatie bemoeilijkt. Zijn vakgebied, Algemene Cultuurwetenschappen, gaat immers precies over discussies met betrekking tot bijvoorbeeld gender of identiteit. Met ernstige toon zegt hij: ‘Je kunt je voorstellen dat college geven een mijnenveld gaat worden: wat zal het deze keer zijn dat een probleem gaat vormen?’

‘Het is wel een beetje kinderachtig’

Van Eecke probeert zelf vast te houden aan het bespreken van wat hij noemt de empirische feiten, maar geeft aan dat sommige van zijn collega’s zo klaar zijn met het ‘gedoe’ van de studenten dat ze discussies uit de weg gaan door bepaalde onderwerpen of uitspraken achterwege te laten. Alhoewel docenten onderling meer of minder ‘woke’ kunnen zijn, kunnen de inhoudelijke discussies over de thema’s die ermee gepaard gaan volgens Van Eecke binnen zijn vakgroep nog prima worden gevoerd.

Ook Van Oostendorp en Spierings sluiten zich erbij aan dat vrijwel alles kan worden bediscussieerd in hun vakgroepen. Van een daadwerkelijke monddoodheid of cancelcultuur van mensen met bepaalde standpunten in de academische wereld, kun je wat hen betreft dus niet spreken.

Toch plaatst Van Eecke de kanttekening dat een zekere mate van zelfcensuur hem niet zou verbazen: ‘Ik denk dat veel wetenschappers zich ervan bewust zijn dat je door collega’s op andere dingen wordt afgerekend dan louter de wetenschappelijke coherentie van wat je zegt.’ Als voorbeeld haalt hij aan dat het kan voelen dat het bekendstaan als ‘niet woke’ een rol kan spelen tijdens een sollicitatiegesprek en dat je dus moet uitkijken met wat je zegt. Je kunt je echter afvragen of Van Eecke zelfcensuur niet te vroeg rechtvaardigt, hij zei immers zelf dat een open discussie tussen collega’s gewoon mogelijk is. Van Oostendorp is in ieder geval niet snel onder de indruk. ‘Natuurlijk moet je geluiden van zelfcensuur serieus nemen, maar het is een beetje kinderachtig’, zegt hij. ‘Je bepaalt zelf wanneer je jezelf censureert en bent dus ook zelf verantwoordelijk. Je kunt wel alles veilig willen hebben voor jezelf, maar mensen moeten ook iets kritisch tegen je kunnen zeggen.’

NWO, more like NW-wOke?

Tot nog toe gaat het vooral over ‘wokeness’ in de collegebanken en in de wandelgangen tussen collega’s, maar hoe zit het eigenlijk met onderzoek doen? ‘Ik zie op dit moment dat onderzoeksgroepen of plannen steeds minder worden beoordeeld aan de hand van of het wetenschappelijk klopt’, stelt Hofhuis, een van de schrijvers van het ‘woke’-kritische artikel dat in de NRC verscheen. Ondanks de kritische tegengeluiden die hij kreeg, is hij duidelijk nog niet van zijn standpunt gebracht. Hij verwijst naar een richtlijn van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen waarin staat dat onderzoekseenheden een open, inclusieve en veilige cultuur moeten hebben. ‘Voorheen hadden ze het nog over waarheidsvinding en objectiviteit. Die termen noemen ze nu opeens niet meer’, zegt hij. Volgens Hofhuis word je op deze manier niet direct gecanceld, maar wordt het je wel moeilijker gemaakt om onderzoek te doen als je je niet houdt aan deze vermeende ‘woke’-criteria. Andersom zouden mensen die zich daarmee wel bezighouden aan minder kritische vragen worden onderworpen omtrent hun onderzoek en eerder beurzen, prijzen of aanstellingen krijgen.

Na het aanhoren van dit scenario begint Spierings ronduit te lachen. ‘Dit is ridiculiteit ten top.’ Spierings maakte in het verleden deel uit van onder andere beurstoekenningscommissies van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en stelt op basis van zijn ervaring dat afwegingen voor het uitreiken van onderzoeksgelden alle kanten uit kunnen gaan. Volgens de docent wordt er vooral rekening mee gehouden hoe goed een aanvraag is onderbouwd. ‘Er zijn een heleboel redenen waarom iemand geen beurs krijgt, onder andere omdat er simpelweg te weinig geld is’, zegt hij. ‘Sterker nog: zo’n tachtig of negentig procent krijgt geen geld.’ Een ding is zeker, vervolgt de docent: ‘Dat onderzoek iets met diversiteit zou moeten doen, is echt nul keer ter sprake gekomen tijdens vergaderingen.’

‘Dat onderzoek iets met diversiteit zou moeten doen, is niet ter sprake gekomen tijdens vergaderingen.’

Zelfs wanneer er in het uitzoeken van het onderzoek wel nadrukkelijk een nadruk wordt gelegd op diversiteit, vormt dat volgens Spierings geen reden tot paniek. ‘Racisme en discriminatie’ is bijvoorbeeld een van de thema’s waarvan de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) zegt dat wetenschappers ermee aan de gang moeten gaan. ‘Dat bepaalde thema’s worden aangewezen waarvan we zeggen dat we er nog niet zoveel van weten, betekent niet dat ander onderzoek niet gedaan mag worden’, zegt Spierings resoluut. Volgens de docent kunnen de onderzoekers die de boot missen bij de NWA, waar toch weinig geld wordt uitgedeeld, altijd nog een poging wagen bij de NWO of een andere geldschieter.

De stropop van anti-woke

Spierings denkt dus niet dat de onderzoeken en voorstellen van mensen die geen onderzoek doen naar ‘woke’-onderwerpen aan een kritischer oog worden onderworpen. Sterker nog: hij denkt dat mensen die zich wel bezighouden met diversiteitsvraagstukken, het juist zwaarder hebben vanwege de anti-woke geluiden. Wetenschappers als Hofhuis en Pas die anderen betichten van ‘wokeness’ zouden dat vooral gebruiken om zichzelf in een slachtofferrol te plaatsen. Dit terwijl zij door anderen als ‘woke’ te bestempelen, ook nog eens bedoeld of onbedoeld een afkeer tegen deze wetenschappers oproepen op sociale media. ‘Op Twitter en op websites als GeenStijl worden wetenschappers die zich bezighouden met bijvoorbeeld diversiteit, heel naar bejegend wanneer zij daar met die term worden bestempeld’, licht Spierings toe. Dat weet hij uit eigen ervaring, maar ook uit die van collega’s. Een aantal van hen had zelfs de beruchte VizierOpLinks-stickers op hun huisdeur te pakken. ‘Die mensen denken nog wel een keer na voordat ze een wetenschappelijk valide en gefundeerd onderzoeksresultaat of perspectief delen’, zegt hij. Verwijzend naar het artikel van Hofhuis en Pas stelt hij: ‘Het is typisch dat juist de groep mensen die zegt zelfcensuur te plegen, zelf voor cancelling zorgt.’ Spierings voegt daar echter wel de nuance aan toe dat ‘anti-woke’-wetenschappers als Hofhuis en Pas uitzondering op de regel zijn.

Vooralsnog blijkt dat de RU-wetenschappers die voor dit artikel zijn geïnterviewd allemaal aangeven dat bij hen op de vakgroep een inhoudelijke discussie nog gewoon kan worden gevoerd. Bovendien stellen ze allemaal de vraag of je wel kunt spreken van één ‘woke’-beweging. De een associeert het namelijk met schreeuwende studenten in de collegebanken, de ander met een term die wordt gebruikt om wetenschappers die diversiteit onderzoeken de mond te snoeren. Weer een derde kent ‘wokers’ als literatuurlijstcritici. Hoe je het ook wendt of keert: dat zijn heel verschillende problemen, gebeurtenissen en thema’s die wellicht los van elkaar dienen te worden onderzocht.

Dit artikel verscheen eerder in ANS-krant 4.

Laat een reactie achter

Gerelateerde artikelen