Steeds meer jongeren streven naar een universiteitsdiploma, terwijl het aantal mbo’ers afneemt. Er is genoeg reden om deze trend te veranderen, maar het huidige beleid van de Nederlandse overheid bestaat slechts uit symptoombestrijding. Om echt te zorgen voor een groei van het mbo, moet eerst de inkomensongelijkheid worden aangepakt. ‘Veel maatschappelijke problemen worden afgewend op het onderwijs, maar dit gaat echt om inkomenspolitiek.’
Een op de zeven studenten die dit leest, hoort niet thuis op de universiteit. Dit werd afgelopen zomer gesteld door een commissie van universiteitsbestuurders. Deze uitspraak kan gekoppeld worden aan de gestage toename van universiteitsstudenten en de afname van mbo’ers. Steeds meer jongeren kiezen een academische route naar de arbeidsmarkt en de Nederlandse overheid is begonnen met een charmeoffensief om deze ontwikkeling te bestrijden. Zo wordt er via een ministeriële brief op de deurmat van alle eindexamenkandidaten, het toekennen van de stempel ‘student’ aan mbo’ers of het in de ban doen van termen als ‘laag-’ en ‘hoogopgeleid’ een poging gedaan het imago van het mbo op te krikken. Stuk voor stuk sympathieke maatregelen om het onderwijssysteem van een hiërarchische piramide naar een waaier van gelijkwaardige onderwijsvormen te veranderen.
Op dit moment wordt het academisch onderwijs, ten opzichte van het mbo, als een ‘hogere’ laag van de onderwijspiramide beschouwd, waarbij iedereen vanuit een opwaartse druk zo hoog mogelijk op die piramide probeert te klimmen. Het zou een goede zaak zijn om deze piramide af te breken, maar met de huidige overheidsaanpak van symptoombestrijding komen we daar niet. De hiërarchische onderwijsstructuren zijn namelijk niet los te zien van de hiërarchische sociaaleconomische structuren waarin afgestudeerden terechtkomen: een ‘hogere’ opleiding leidt tot een hoger inkomen. De overheid moet stoppen met het negeren van deze structuren om tot daadwerkelijke onderwijsgelijkheid te komen.
Problematische piramide
Dat veel mensen een mbo-opleiding als een minder aantrekkelijke optie zien, heeft meerdere negatieve effecten. Ten eerste werkt de trend door op de arbeidsmarkt. ‘Met name in sectoren waar een middelbare beroepsopleiding de vooropleiding is, is er behoefte aan personeel’, noemt Maarten Wolbers, hoogleraar Sociologie aan de Radboud Universiteit (RU). Een gebrek aan mensen met een beroepsopleiding kan directe maatschappelijke problemen opleveren. Zo kan een tekort aan zorgmedewerkers de gezondheidszorg bijvoorbeeld ernstig ontwrichten. Onze duurzame toekomstplannen komen ook in gevaar: de energietransitie kan namelijk alleen plaatsvinden als er genoeg mensen zijn opgeleid om zonnepanelen te installeren.
Tegelijkertijd is er op dit moment volgens de deskundigen ook sprake van een overschot aan academisch geschoolden. ‘Er komen veel afgestudeerden op de arbeidsmarkt waarvoor er geen of weinig werk op het passende niveau is’, vertelt Wolbers. ‘Dit kan leiden tot een zogenaamde neerwaartse verdringing op de arbeidsmarkt.’ Irene van Staveren, hoogleraar Pluralistische Economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, noemt nog een ander mogelijk gevolg van deze situatie: bullshit jobs. ‘Dat zijn functies waarbij de mensen die ze uitvoeren zelf toegeven dat deze geen toegevoegde waarde hebben’, begint ze. ‘Meestal betreft het goed betaalde, leidinggevende banen, uitgevoerd door mensen met een universitair diploma.’
Naast deze problemen voor de arbeidsmarkt heeft de druk om bovenaan de piramide te komen ook persoonlijke gevolgen voor jongeren. Celine van Bronswijk, bestuurslid bij mbo-vertegenwoordiger Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB), kan hierover meepraten. Van Bronswijk studeert nu Media en Vormgeving aan het mbo, maar komt van het vwo. ‘Ik wilde altijd het beste kind van de klas zijn’, deelt ze. ‘Maar leren uit boeken was helemaal niets voor mij.’ Toen ze de overstap maakte naar het mbo viel er een last van haar schouders: ‘Hier zit ik echt op mijn plek.’ Eddie Denessen, hoogleraar Onderwijs en sociale ongelijkheid, onderschrijft deze ervaring: ‘De druk om hogerop te komen resulteert in psychische problemen bij jongeren.’ Uit cijfers van het Trimbos Instituut blijkt dat de helft van de studenten in het hbo en wo prestatiedruk ervaart. Zowel deze problemen voor jongeren als de gevolgen op de arbeidsmarkt komen voort uit de opwaartse druk in het onderwijs. Er is dus meer dan genoeg reden voor verandering.
Oorzakelijke ongelijkheid
De retorische maatregelen van de overheid zijn zeker aan te prijzen. ‘Ook kleine veranderingen zoals het feit dat mbo’ers tegenwoordig deel mogen nemen aan introductieweken vinden we positief’, noemt Van Bronswijk. Toch kunnen sommige maatregelen zonder aanpak van de oorzaken van het probleem tevergeefs blijken. In de ogen van Denessen bestaat het risico dat nieuwe termen zoals praktisch en theoretisch weer ‘besmet’ raken. ‘Zolang het achterliggende systeem inclusief de ongelijkheid niet verandert, komen de negatieve associaties vanzelf terug’, betoogt hij.
Om de race naar de piramidetop echt tegen te gaan is het essentieel om de oorzaken ervan te bestrijden. Daarvoor moet er worden gekeken naar de sociaal-economische positie die iemand verkrijgt na het afstuderen. Volgens cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek is het gemiddelde salaris van iemand met een ‘middelbaar opleidingsniveau’ €28.000. Mensen met een ‘hoog opleidingsniveau’ verdienen daartegenover zo’n €45.000. Uiteraard bestaan er mbo-beroepen die beter betalen. Zo verdient een loodgieter inmiddels net zoveel als de gemiddelde ‘hoogopgeleide’. Desalniettemin is er sprake van een ontegenzeggelijke financiële en maatschappelijke kloof. Een hoger inkomen hangt namelijk samen met een betere sociale status en een gezonder leven. De maatschappij zelf vertoont dus een piramidevormige structuur. De ongelijkheid die hieruit volgt kan niet los worden gezien van de groei aan universiteitsstudenten.
Deze sociaal-economische hiërarchie correleert volgens Van Staveren met de opkomst van de zogenaamde meritocratische ideologie in Nederland sinds de jaren negentig. Dit houdt in dat iemands positie in de maatschappij wordt bepaald door diens harde werk en daaraan ontleende verdiensten. ‘Het gevolg van deze ideologie voor het onderwijs is dat de gedachte “hoger is beter” het uitgangspunt is geworden’, concludeert Van Staveren. Mensen die geloven dat Nederland een meritocratie is, beschouwen de bestaande ongelijkheid als gerechtvaardigd. Dat een architect het beter heeft dan een bouwvakker, zou simpelweg komen doordat deze dit heeft verdiend door diens prestaties. Hierbij wordt over het hoofd gezien dat de verdeling van talenten grotendeels een loterij bij de geboorte is.
Het valt echter ook sterk te betwijfelen of mensen met een academische opleiding meer presteren in de maatschappij dan mensen met een beroepsopleiding. De samenleving gaat gebukt onder het gebrek aan mbo’ers. Dit is genoeg bewijs om de meritocratische mythe te doorbreken. In dat licht is de loonkloof tussen ‘middelbaar’ en ‘hoogopgeleiden’ extra schrijnend. Het aanpakken van de ongelijkheid is broodnodig. Aangezien de achterliggende oorzaken van de opwaartse druk voor ‘hogere’ diploma’s bij die aanpak verminderen, zou het onderwijssysteem er ook bij gebaat zijn.
De Nederlandse overheid moet de inkomensongelijkheid dus zo snel mogelijk verkleinen en ervoor zorgen dat mensen met een mbo-diploma hun verdiende loon ontvangen. De gereedschapskist om die sociaaleconomische piramide af te breken heeft ze immers in handen. Dit zou daadwerkelijk bijdragen aan het verdwijnen van de opwaartse druk in het onderwijs, wat bevorderlijk is voor jonge mensen en onze maatschappij als geheel. Pas dan verandert de piramide in ons onderwijs in een waaier van gelijkwaardigheid.
Dit artikel verscheen eerder in ANS-krant 5.