Ieder medicijn dat je ooit hebt geslikt, kwam tot stand met behulp van dierproeven. Voor dergelijke experimenten komen steeds meer alternatieven en daarmee is de discussie over het nut van proeven op dieren springlevend. Ook op de campus van de Radboud Universiteit (RU) is het debat over alternatieven aan de gang. Wat is de toekomst van dierproeven aan de Radboud Universiteit?
Middels dierproeven ontdekken wetenschappers steeds meer over het menselijk lichaam, ziekten en de medicijnen die tegen deze kwalen kunnen helpen. Ook aan de Radboud Universiteit (RU) leggen jaarlijks zo’n tienduizend muizen en ratten, maar ook varkens, cavia’s, zebravissen en zelfs lama’s het loodje in naam van de wetenschap.
De beestjes ervaren vaak leed tijdens experimenten en met de komst van steeds betere alternatieven voor die proeven strijden almaar meer wetenschappers voor onderzoek naar dierproefvrije innovaties. Ook op de campus van de RU speelt de discussie of dierproeven nog wel nodig zijn. Zo protesteerde de Vegan Student Association in april tegen het gebruik van dieren voor wetenschappelijk onderzoek. Ook bij wetenschappers die zelf op deze wijze onderzoek verrichten. Uit een enquête onder medische onderzoekers aan de RU blijkt dat ruim veertig procent van de werknemers vindt dat dieren evenveel bescherming tegen schade en uitbuiting moeten genieten als mensen. Dat roept de vraag op: wat is de toekomst van dierproeven aan de RU?
Verminderen, verfijnen en vervangen
De strijd voor diervriendelijke wetenschap heeft in de laatste jaren zijn vruchten al deels afgeworpen. Het is niet langer toegestaan zomaar een proef met dieren te doen. Otto Boerman, hoofd van het Centraal Dierenlaboratorium aan de RU licht dit toe: ‘Allereerst wordt door de Centrale Commissie Dierproeven gekeurd of het onderzoek nut heeft voor de wetenschap, de maatschappij of de mensheid en in hoeverre dat opweegt tegen het leed dat je het dier mogelijk aandoet.’ Een andere eis is volgens Boerman dat je een proef niet mag doen als je dezelfde vraag kunt beantwoorden zonder dieren, bijvoorbeeld wanneer er in literatuur al over is geschreven.
Zodra alle onderzoeksontwerpen zijn goedgekeurd en een vergunning is verleend, is de onderzoeker nog niet van controles af. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit houdt toezicht of het goedgekeurde ontwerp wordt nageleefd. ‘Daarnaast moet de onderzoeker het welzijn van de beestjes goed in de gaten houden’, licht Boerman toe. ‘Bovendien moet iedere onderzoeker die een dierproef bedenkt de drie V’s toepassen’, vertelt hij. Deze staan voor vermindering, verfijning en vervanging. ‘Wetenschappers moeten zich afvragen: gebruik je niet meer dieren dan noodzakelijk, kunnen we het individuele dierenleed verminderen en kunnen delen van het onderzoek zonder proefdieren worden uitgevoerd?’
Dierproefvrij onderzoek
Aan dierproefonderzoek ligt echter een fundamenteel probleem ten grondslag. Dat stellen Rebecca van Eijden en Fatima Zohra Abarkan, beide studenten aan het RU-Honourslab voor Accelerating the transition to animal-testing-free medical science. ‘Negentig procent van alle positieve resultaten bij dierproeven is namelijk niet vertaalbaar naar de mens’, zegt Van Eijden naar aanleiding van een rapport van de Alliance for Human Relevant Science. ‘Slechts tien procent van geneesmiddelen die bij dieren aanslaat, werkt ook bij mensen en kan op de markt worden gebracht’, verduidelijkt Van Eijden. Daarom zien zij proefdieren liever helemaal verdwijnen.
Vanwege dit soort bezwaren wordt er tegenwoordig steeds meer gebruik gemaakt van alternatieven. Boerman vertelt dat computermodellen onder andere proeven vervangen waar voorheen dieren voor nodig waren. Dergelijke ontwerpen worden bijvoorbeeld gebruikt om de verspreidingssnelheid van een geneesmiddel in de mens te voorspellen. Voorheen werd het medicijn in een knaagdier gespoten om te kijken hoe snel het middel zich verspreidde. ‘Dankzij computermodellen en algoritmes die dit soort data van elke nieuwe stof kunnen verzamelen, is het niet meer noodzakelijk om dit op dieren te testen’, aldus Boerman. Naast deze computermodellen zijn er andere veelbelovende alternatieven voor dierproeven, zoals organoïden. ‘Dit zijn mini-organen die in een reageerbuis worden gekweekt’, legt Boerman gepassioneerd uit. ‘Embryonale stamcellen van een menselijke darm groeien dan onder zeer gecontroleerde omstandigheden uit tot minidarmpjes die je kunt onderzoeken.’ Deze zijn volgens hem zeer vergelijkbaar met echte mensendarmen en worden al vaak ingezet bij proeven. ‘Inmiddels zijn van bijna alle organen reageerbuisvarianten mogelijk’, vertelt hij bevlogen.
Is innovatie genoeg?
Deze verschillende alternatieven bieden echter geen volledige uitweg, zo betoogt Boerman. ‘Het onderzoek is redelijk verfijnd, want door de gekweekte mini-organen hebben we al een goed beeld van hoe een stof in het lichaam zal reageren voordat we met de dierproef beginnen’, legt hij uit. Toch werk je volgens de onderzoeker maar met een enkel onderdeel van het lichaam waardoor je veel complexiteit uitsluit. Voor de laatste stap blijft volgens hem ter bevestiging dus nog steeds een proef op een dier nodig. ‘Onderzoekers kunnen veel uitvinden door enkel naar organoïden te kijken, maar uiteindelijk hebben zij toch een geheel organisme nodig om het effect op de bloedsomloop, andere organen of spieren te onderzoeken’, stelt Boerman. Wel zorgen de bestaande alternatieven ervoor dat het aantal benodigde dieren afneemt. Hij vertelt: ‘Waar eerst ter vooronderzoek al honderden dieren werden gebruikt, zijn er nu voor de laatste fase slechts tientallen nodig.’ Deze technieken verminderen het gebruik van dierproeven in de wetenschap dus aanzienlijk, maar sluiten ze niet helemaal uit. ‘Zolang we nog niet dermate overtuigende of nog geen volledige informatie krijgen van alternatieven, is het irreëel om volledig te stoppen met investeren in dierproeven’, aldus Boerman.
‘Zo werkt het niet’, zegt Van Eijden met haar handen in de lucht. ‘Juist die uitdagingen oplossen zou prioriteit moeten hebben. Je mag volgens de wet alleen een dierproef doen als er geen alternatief is, maar in alternatieven wordt niet geïnvesteerd.’ In plaats daarvan wordt gefocust op verfijnen. ‘De RU heeft recent machines aangeschaft voor verfijning van dierproeven. Dat geld had ook in de innovaties voor alternatieven kunnen worden gestoken’, stelt ze. Deze machines zijn volgens Boerman aangeschaft om meer informatie uit minder dieren te halen. ‘Zo blijven wetenschappers de dierproef als uitgangspunt nemen in onderzoeken’, stelt Van Eijden. Abarkan vult aan: ‘De wetenschap en alles eromheen verandert elke dag, op elk vlak, maar op het gebied van proefdiervrije innovaties loopt die verandering achter.
Boerman erkent dat de dierproeven al jarenlang een standaard zijn bij de ontwikkeling van medicijnen en dat hier best verandering in mag komen. Volgens hem kan dit echter niet zo snel en drastisch als de Honoursstudenten suggereren. Boerman ziet dat organoïden wel steeds gebruikelijker worden in de wetenschap. ‘De huidige generatie onderzoekers grijpt juist vaker naar dit soort methoden. Hierdoor worden ze al breed, en steeds breder toegepast.’ De Honoursstudenten zien ook heil in meer aandacht voor alternatieven in de educatie van wetenschappers. ‘Jonge wetenschappers, ook hier aan de RU, leren dat ze onderzoek doen met dieren. Geef hen juist de kans om aan de gang te gaan met alternatieven en maak dierproeven niet langer het uitgangspunt.’
‘Niets is onmogelijk’
Van Eijden en Abarkan pleiten voor een transitie van dierproeven naar betere en gevalideerde dierproefvrije testmethoden als gouden standaard. ‘Dit betekent structureel wijzigingen doorvoeren in het wetenschappelijk systeem dat we nu hebben.’ Volgens Van Eijden hoeven nog niet alle alternatieven er te zijn op het moment dat dierproeven worden afgeschaft. In dat vacuüm ontstaan alternatieven immers veel sneller: ‘Dit zien we bijvoorbeeld in de cosmetica-industrie gebeuren, waar onder druk van de maatschappij dierproeven helemaal zijn afgeschaft. Nieuwe innovaties komen dan ook sneller.’ Boerman kijkt hier anders tegenaan: ‘Iedere dierproef is nu eenmaal een afweging tussen het leed dat je het dier aandoet en het maatschappelijk belang. Bij cosmetica is het maatschappelijk belang een stuk kleiner dan bij levensreddende medicijnen of wetenschappelijk relevante ontwikkelingen.’ Boerman legt uit dat om die reden het gebruik dierproeven voor de ontwikkeling van cosmetica sinds 1997 in Nederland verboden is.
Alhoewel Boerman dus niet gelooft dat dierproeven meteen moeten worden afgeschaft, vindt ook hij dat een verandering op den duur op zijn plaats is. ‘We voeren sommige veiligheidstesten nog uit op dieren omdat Europese richtlijnen dat verplichten, terwijl deze al voor een groot deel kunnen worden vervangen door alternatieven’, legt hij uit. ‘Dat wil niet zeggen dat we morgen al zonder dierproeven kunnen, maar je kunt wel het aantal dieren drastisch terugbrengen. Dat begint met het aanpassen van de regels.’ In de strijd om de dierproeven zijn de realisten en idealisten het dus nog altijd niet eens. Abarkan: ‘Er moet vooral meer prioriteit voor komen. Of we ooit proeven helemaal zonder dieren doen, kan ik niet voorspellen, maar het is een van mijn doelen in mijn carrière om hier deel van uit te maken.’
Dit artikel verscheen eerder in ANS-krant 5.