Home Opinie & AchtergrondAchtergrond Studie à la Bolognese

Een halfjaartje studiepunten sprokkelen in het buitenland is tegenwoordig makkelijker dan ooit. Veel studenten zoeken daarom de mediterraanse zon op of genieten van het goedkope bier in Oost-Europa. Dit alles is mogelijk gemaakt door de Bolognaverklaring, maar wat is het hoger onderwijs daarmee opgeschoten?

Studenten proost! Het is twintig jaar geleden dat de Bolognaverklaring werd geïmplementeerd. Het belangrijkste doel van deze verklaring was het creëren van een gedeelde Europese hoger onderwijsruimte, waarin de mobiliteit van studenten, docenten en kennis zou worden bevorderd. Europa probeerde hiermee de concurrentiepositie van haar hoger onderwijs ten opzichte van de Verenigde Staten, Canada en Australië op te krikken. Daarnaast grepen sommige landen de verklaring aan om de kwaliteit van het onderwijs drastisch te verbeteren. ‘Men maakte zich grote zorgen over de staat van het hoger onderwijs in verschillende Europese landen’, stelt Robert Wagenaar, hoogleraar Geschiedenis en Politiek van het Hoger Onderwijs en expert op het gebied van het Bolognaproces. ‘In Italië was er bijvoorbeeld geen duidelijk curriculum en konden studenten zelf hun vakken kiezen. Daardoor studeerden studenten eindeloos door’, legt hij uit.

Om de concurrentiepositie van het Europees hoger onderwijs te verbeteren keek men naar de rest van de wereld. Er werd een gedeelde bachelor-masterstructuur (BaMa-structuur) ingevoerd, wat al de norm was in een groot gedeelte van de wereld. Daarnaast voerden alle deelnemende landen het European Credit Transfer System (ECTS) in. De waarde van de vakken wordt sindsdien uitgedrukt in studiepunten. Sindsdien kunnen studenten uit Europa makkelijker elders studeren en kunnen universiteiten knappe koppen uit het buitenland halen. Deze metamorfose zou het Europese hoger onderwijs naar een hoger niveau moeten tillen. Toch klinkt in veel Europese landen kritiek over de staat van het huidige onderwijs. Wat heeft de Europese integratie het hoger onderwijs eigenlijk opgeleverd?

Knippen als kleuters

Alhoewel de implementatie van ECTS vrijwel zorgeloos verliep, werd de BaMa-structuur niet overal op dezelfde wijze gerealiseerd. Landen hadden namelijk veel vrijheid betreffende de implementatie. Spanje koos bijvoorbeeld voor een vierjarige bachelor, in plaats van een driejarige. ‘Daar waren docenten bang hun baan te verliezen’, vertelt Wagenaar. Zij vreesden dat veel studenten zouden stoppen na hun bachelor, waardoor er minder docenten nodig zouden zijn. Frankrijk bleek niet in staat het bestaande systeem te emanciperen, wat wel een doel was. ‘Er is in Frankrijk nog veel verschil tussen elite universiteiten en de rest’, benadrukt Wagenaar.

De veranderingen werden ook in Nederland niet altijd even streng doorgevoerd omdat er geen specifieke richtlijnen waren. Op de Radboud Universiteit (RU) zorgde dit voor problemen. ‘Aanvankelijk wilde het College van Bestuur (CvB) het onderwijs ingrijpend veranderen, maar met de komst van een nieuwe voorzitter van het College van Bestuur werd toch een stokje gestoken voor de verregaande veranderingen’, aldus Frans Janssen, voormalig beleidsmedewerker bij de RU. Een academische opleiding zou moeten bestaan uit een relatief brede driejarige bachelor en een verdiepende master. In Europa werd een tweejarige master de norm. In Nederland bestonden vier- en vijfjarige opleidingen die werden opgeknipt, wat volgens Janssen de eerste problemen opleverde: ‘Het ministerie wilde niet bijdragen aan een extra jaar voor de vierjarige opleidingen waardoor veel eenjarige masters ontstonden.’ Dat sluit niet goed aan op de structuur in rest van Europa en zorgde ervoor dat masterstudenten vrijwel direct aan hun thesis moeten beginnen.

Het werd voor universiteiten steeds makkelijker om docenten en studenten uit te wisselen.

Ondanks dat de implementatie dus niet vlekkeloos verliep, werd het voor universiteiten wel steeds makkelijker om docenten en studenten uit te wisselen. ‘Als studenten en docenten op uitwisseling gaan, moet er overeenstemming zijn over de kwaliteitseisen van het onderwijs’, vertelt Wagenaar. Daarom was het nodig om een kwaliteitszorgsysteem te installeren. In dit proces trokken Nederland en Vlaanderen de kar. ‘Een gezelschap opgezet door deze landen stelde de criteria op die uiteindelijk uitgroeiden tot het kwaliteitsraamwerk voor het hoger onderwijs’, vertelt Wagenaar. Peter van der Hijden, oud-beleidsmedewerker hoger onderwijs bij de Europese Commissie, stelt echter dat grensoverschrijdende kwaliteitszorg niet altijd in dank werd afgenomen: ‘Landen vonden dat ze de kwaliteitszorg beter zelf konden doen en waren bang om hun macht te verliezen. Het kiezen voor kwaliteitsagentschappen over de grens door universiteiten werd daarom goedgekeurd met de kanttekening dat het niet tegen nationale wetgeving in zou gaan.’ Toch zijn universiteiten veelal blij dat het kwaliteitszorgsysteem is doorgevoerd. Momenteel gebruiken Europese universiteiten en externe organisaties in deelnemen landen het raamwerk om de kwaliteit van hoger onderwijs te onderzoeken en gelijk te trekken. ‘Het niveau van het gehele Europese hoger onderwijs is daarmee in ieder geval op papier erg verbeterd’, stelt Wagenaar.

Braindrain of braingain

De veranderingen zorgden dus voor een toenemende eenwording in het Europees hoger onderwijs. De kwaliteit van het hoger onderwijs in het Bologna-gebied wordt echter door velen nog niet gezien als gelijkwaardig. Nog steeds staan universiteiten in West- en Noord-Europa hoger aangeschreven dan universiteiten in Zuid- en Oost-Europa. Hierdoor treedt er braindrain op bij landen in de laatstgenoemde gebieden, ziet Wagenaar: ‘Kroatië en Litouwen zijn daar schoolvoorbeelden van, daar zie je dat na de bachelor vrijwel alle studenten vertrekken naar West-Europese landen.’ Van der Hijden beaamt dat. ‘Mensen kunnen vrij bewegen binnen het hoger onderwijs en kiezen dus om naar hoger aangeschreven universiteiten te gaan of te vertrekken naar landen waar ze naderhand meer geld kunnen verdienen’, stelt hij. De landen van herkomst krijgen te maken academische kaalslag. ‘Door de toegenomen mobiliteit is de verdeling van academisch talent eerder ongelijker geworden dan gelijker’, concludeert de oud-beleidsmedewerker. Desondanks wordt er wel geprobeerd de braindrain tegen te gaan. ‘Door Zuid- en Oost-Europese universiteiten samen te laten werken met West-Europese universiteiten kan het een stimulans vormen om het onderwijs daar te verbeteren’, stelt Wagenaar.

Het clusteren van academici en talent zorgt voor een boost in samenwerking en productiviteit.

Van der Hijden meent dat het braindrainproces niet per se slecht is voor Europa in zijn geheel. ‘Het concentreren van academici en talent in een bepaald aantal landen en steden kan de concurrentiepositie ten opzichte van de rest van wereld verbeteren’, stelt hij. Het clusteren van academici en talent zal voor een boost in samenwerking en productiviteit zorgen. ‘Als Europa er echt wil uitspringen, moet de Europese Unie vijf of tien van dit soort clusters in verschillende disciplines financieren’, licht Van der Hijden toe. Hij noemt Silicon Valley in de Verenigde Staten als voorbeeld van zo’n kenniscluster. De meest invloedrijke techbedrijven van de wereld zijn hier bij elkaar gevestigd en trekken continu nieuw talent en kennis aan. Het bijeenbrengen van kennis op deze manier zou voor Europa betekenen dat het op bepaalde gebieden toonaangevend wordt voor de rest van de wereld, wat goed is voor de Europese machtspositie. Daarnaast trekt het bedrijven aan wat ook weer goed is voor de werkgelegenheid

De strijd om de student

Dankzij de standaardisering van het Europese hoger onderwijs heeft Europa kunnen aanhaken bij de rest van de wereld. De concurrentiestrijd heeft echter ook een nieuwe discussie met zich meegebracht. Universiteiten halen graag de beste academici binnen, waardoor zij logischerwijs inzetten op internationale werving en cursussen. ‘Studenten uit alle uithoeken van de wereld vullen de klaslokalen, zij nemen allemaal hun ervaringen uit hun eigen land mee’, stelt Wagenaar. ‘Je leert daardoor over andere culturen, wat belangrijk is in de globaliserende wereld’, vervolgt hij. Volgens het Centraal Planbureau kan deze toegenomen concurrentie er bovendien toe leiden dat onderwijsinstellingen worden gestimuleerd om de kwaliteit van de opleidingen verder te verbeteren. Bij meer aanbod zullen studenten immers kiezen voor de opleidingen met de beste kwaliteit.

Desondanks zijn er volgens de tegenstanders van deze concurrentie ook keerzijden. Zij stellen bijvoorbeeld dat een verbetering van de kwaliteit niet objectief waarneembaar is en studenten dus onmogelijk een weloverwogen keuze kunnen maken. Universiteiten investeren daardoor volgens hen eerder in hun reputatie dan de kwaliteit van het onderwijs. Steeds meer universiteiten zetten zich bijvoorbeeld in op sociale media. Zo begeeft de RU zich tegenwoordig ook op TikTok waarbij ze zich uitdrukkelijk profileert als duurzame universiteit.

De Bologna-metamorfose brengt Europese studenten dichter bij wereldburgerschap.

De toegenomen internationalisering heeft ook gevolgen die de discussie over de strijd om de student doen oplaaien. Steeds meer opleidingen worden namelijk deels of volledig in het Engels aangeboden. Tegenstanders van verengelsing wijzen erop dat de kwaliteit van de moedertaal bij binnenlandse studenten achteruit gaat en dat zij zich ook in colleges niet op dezelfde manier kunnen uitdrukken als in hun moedertaal. Wagenaar erkent dat het in sommige gevallen handiger is om te doceren in de voertaal van het land waarin de universiteit gevestigd is. Als voorbeeld haalt hij Geschiedenis en Kunstgeschiedenis in Nederland aan: ‘Je kan dergelijke opleidingen wel Engelstalig maken, maar het object van de studie is vaak Nederland. Die bronnen zijn dan ook veelal in het Nederlands geschreven.’ Hij nuanceert dat het bij andere vakken wellicht wel nuttig kan zijn om in het Engels te doceren. ‘Als je bijvoorbeeld Natuurwetenschappen of Architectuur studeert kan je dat beter in het Engels doen aangezien die werktaal en academische taal vooral het Engels is’, relativeert Wagenaar. Voor de kwaliteit van het onderwijs is het dan wel belangrijk dat er hoogwaardig Engels wordt gesproken door zowel docenten als studenten en dat is niet vanzelfsprekend.

De invloed van Europa heeft in het hoger onderwijs een grote afdruk achtergelaten. Zo hebben ingrijpende veranderingen als de invoering van de BaMa-structuur en ECTS het Europees hoger onderwijs in grote mate gestandaardiseerd. Of de kwaliteit van onderwijs in Europa er nou ook echt op vooruit is gegaan, is lastig vast te stellen. Het is ook sterk te betwijfelen of de vruchten van het Bolognaproces eerlijk verdeeld zijn. Een ding is wel zeker: de Bologna-metamorfose brengt Europese studenten een stap dichter bij wereldburgerschap.

Dit artikel verscheen eerder in ANS-krant 11.

Laat een reactie achter

Gerelateerde artikelen