In Tijdgeest wordt iedere editie het verleden, heden en de toekomst van de kijk op een fenomeen of ontwikkeling besproken. In deze, laatste editie: Afscheid na de dood.
Iedereen die leeft, gaat dood. De dood is voor de levenden wat schurft is voor studenten: onvermijdelijk. Om de omgang met dit onvermijdelijke lot te verzachten, heeft de mensheid allerlei rituelen bedacht, van een kerkbegrafenis tot een terugkeer naar de natuur. Hoe zijn deze rituelen door de tijd heen veranderd? Hoe was de maatschappelijke blik hierop in het verleden en hoe zal deze zich in de toekomst ontwikkelen?
Verleden: pastoor zegt het voor
In de vorige eeuw had de kerk het voor het zeggen. Religie had een monopolie op de dood. Wanneer iemand op zijn sterfbed lag, kwam de dominee of pastoor de ziekenzalving uitvoeren en voorlezen uit de bijbel. Als de persoon vervolgens overleed, was het wederom de dominee die de uitvaart regelde. ‘In de kerk had je een vastomlijnde structuur. De dominee gaf precies aan hoe het moest gebeuren’, vertelt Thomas Quartier, hoogleraar katholieke liturgie aan de Radboud Universiteit (RU).
Het afscheid verliep in deze tijd volgens een vast stramien. Na de ziekenzalving was het de taak van buurtbewoners om te waken, waarbij rozenkransen en het lezen van psalmen een belangrijke rol speelden. ‘De dood was de grote gelijkmaker’, zegt Quartier. ‘Daarom kreeg ook iedereen dezelfde uitvaart.’ Dezelfde bijbelpassages werden voorgelezen door de pastoor in de lokale kerk, begeleid door dezelfde muziek. De overledene werd daarna vrijwel altijd begraven bij de kerk waar diegene naartoe ging. Crematies kwamen niet tot nauwelijks voor.
Er was binnen dit vaste programma dan ook weinig ruimte voor individuele voorkeuren of personalisering. ‘De kaders waren een stuk eenduidiger voor iedereen. Identiteit werd sterk aan gemeenschappen en tradities ontleend, wat zorgde voor een gedeeld groepsgevoel’, stelt Nienke Fortuin, universitair docent empirische en praktische religiewetenschap aan de RU. ‘Mensen kregen een heel traditionele uitvaart, terwijl dat misschien helemaal niet bij hen paste’, voegt Quartier toe.
De dood en de doden speelden geen actieve rol in het leven. De overledene werd ver buiten de leefwereld geplaatst volgens Quartier. ‘Bij de begrafenis ging het erom dat de persoon niet meer bestond. Het idee was dat de nabestaanden zich vooral niet vastklampten aan iets dat er niet meer was’, legt hij uit. Volgens ritueelbegeleider Marja Zandjans werd er in het verleden ook weinig over de dood gesproken tussen mensen onderling. ‘Het werd zo ver mogelijk buiten je gezichtsveld geplaatst.’ De dode zou in de hemel bij God zijn, waardoor een overschrijdende band niet meer mogelijk was.
Heden: Het stramien ter ziele
Al kunnen we aan het feit dat we doodgaan niets veranderen, de manier waarop we hiermee omgaan is drastisch omgeslagen. Wegens de ontkerkelijking in de vorige eeuw en de individualisering van onze samenleving als geheel ziet Quartier rond de eeuwwisseling een verandering in de rituelen rondom de dood. Want ook al zal de behoefte om het levenseinde te ritualiseren gelijk blijven, de vormgeving van deze rituelen is sterk veranderd. Deze is een stuk persoonlijker en minder religieus geworden. Volgens Quartier zoeken mensen een eigen invulling rondom de dood, met een centrale rol voor vragen als: Wie is de overledene? Wat zijn hun unieke eigenschappen?
Dit betekent dat de rituelen niet meer vanuit een voorgeprogrammeerd en vast stramien moeten gaan, maar eer moeten doen aan het unieke individu dat de overledene was. Dit zorgt voor een pluriformiteit aan doodsrituelen. Ook Fortuin wijst naar het grote scala aan mogelijkheden van afscheid nemen. Als voorbeeld hiervan noemt ze de wensambulance, waarbij terminaal zieke mensen een wens vervuld krijgen.
Zandjans probeert deze individualisering en veelvormigheid ook mee te nemen in haar werk. Zo noemt ze een door haar begeleide uitvaart van iemand die heel erg van lezen hield. ‘Zijn laatst gelezen boek hebben we verwerkt in een boeket bloemen. Daarnaast heb ik het laatste stuk dat hij aan het lezen was voorgelezen.’ Dit is slechts één voorbeeld van de diversiteit aan uitvaartdiensten die ze leidt. ‘De rituelen zijn heel uiteenlopend. Elke keer als ik bij mensen kom, vraag ik wat voor persoon de overledene was en wat zijn of haar wensen waren. Zo probeer je de rode draad door het leven van de overledene te vinden’, legt Zandjans uit.
Waar in de jaren tachtig crematies nauwelijks voorkwamen en bijna iedereen begraven werd, is deze verhouding volledig gedraaid en wordt tegenwoordig bijna iedereen gecremeerd. Zandjans vertelt dat begrafenissen dezertijds uitzonderlijk zijn en dat zeven op de tien uitvaarten die ze nu begeleidt crematies zijn. Ook de as van de overledene wordt op persoonlijke wijze verwerkt. Het kan op betekenisvolle plekken worden uitgestrooid, maar kan bijvoorbeeld ook in een tattoo worden verwerkt. Een meer extreem voorbeeld van deze persoonlijke invulling is de manier waarop Rolling Stones’ gitarist Keith Richards omging met de dood van zijn vader. Nadat hij gecremeerd was, heeft de in drugs gedrenkte Richards op geheel persoonlijke wijze de as van zijn vader opgesnoven.
Toekomst: Tussen programma en personalisatie
Zal de trend van voorgeprogrammeerd naar gepersonaliseerd zich doorzetten? Zullen afscheidsceremonies nog persoonlijker worden? Quartier denkt van niet: ‘De individualisering heeft zijn limieten en die hebben we bereikt.’ Collega’s van hem zien een trend, vertelt hij: mensen grijpen toch weer terug naar de oude, gestructureerde manier van ritualisering. Bijvoorbeeld aan de hand van regionale of religieuze tradities, die een gevoel van verbondenheid en houvast geven. Toch zullen deze structuren er anders uitzien dan in het verleden, stelt Quartier. Het individu staat nog steeds centraal en de vastomlijnde tradities die bij de uitvaart worden gekozen, staan in dienst hiervan. Dat deze religieus zijn is niet meer evident, ze kunnen bijvoorbeeld ook op regionale manier worden vormgegeven.
Quartier vergelijkt deze beweging met die van een slinger. Waar we ons in het verleden helemaal aan de kant van vast vormgegeven religieuze rituelen bevonden, zijn we doorgeslagen of ‘geslingerd’ naar een volledig individuele invulling. Nu lijken we weer een terugwaartse slingerbeweging te maken. ‘Er zal een beweging plaatsvinden naar een gematigde manier, een herdenkingscultuur waar de personalisering wordt gecombineerd met culturele patronen.’
In het werk van Zandjans zien we deze tendens terug. Ook zij ziet in onze individualistische wereld een tegenbeweging opkomen waarin mensen zich afvragen wat ze voor elkaar kunnen betekenen. Binding met de regio wordt belangrijker, en in haar werk biedt Zandjans dit een plaats door bij uitvaarten in het Twents te spreken en door het zogeheten nieuwe noaberschap te verwerken. Het Twentse idee van noaberschap is dat je de mensen uit je gemeenschap met raad en daad bijstaat. Zo wordt bij uitvaarten ook gekeken hoe mensen uit het netwerk van de overledene een bijdrage kunnen leveren.
‘Hoe kunnen we elkaar helpen? De een kan zingen, de ander kan foto’s maken, en weer een ander kan goed dichten, dus je gaat kijken: welke kwaliteiten hebben mensen?’ Vroeger nam dit vaak de vorm van ‘verplicht noaberschap’ aan, waarbij exact vastlag wat iedereen moest doen. Zandjans wil met nieuw noaberschap een vorm vinden waar de gemeenschap en haar rituelen belangrijk zijn, maar we wel de vrijheid hebben hier op een eigen manier invulling aan te geven.
Een heel andere trend die Zandjans veel ziet opkomen in de afgelopen jaren is die van natuurbegrafenissen, waarbij je langzaam weer opgaat in de aarde zonder herkenbaar graf. Je wordt als het ware teruggeven aan de natuur. Deze manier van begraven groeit volgens haar sterk in populariteit, wat zich zal voortzetten in de toekomst. Net als in ons leven hebben we ook bij de dood de drang om deze op eigen wijze in te vullen. Toch kunnen we dit niet zonder een bepaald gemeenschapsgevoel. Vandaar dat enige vorm van zingeving ook daarin van belang zal blijven.