In Tijdgeest wordt iedere editie het verleden, heden en de toekomst van de kijk op een fenomeen of ontwikkeling besproken. Deze editie: Ouderbetrokkenheid in het onderwijs.
‘Hyperouders’, ‘helikopterouders’ en ‘curlingouders’: het zijn allemaal manieren om het type ouders aan te duiden dat zich te veel bemoeit met het welbevinden van hun kind. Ze willen dat het kind een goede studie gaat doen en later terecht komt bij een lucratieve baan. Als er een flinke ruzie voor nodig is om hun kinderen op een hoger middelbare schoolniveau te krijgen, gaan deze ouders die niet uit de weg. Hoewel dit een extreem geval is, verwachten ouders tegenwoordig veel van het onderwijs van hun kinderen. Was dit in het verleden ook al zo en zal dit zich voortzetten in de toekomst?
Verleden: Met klasse spekken voor de gezinskassen
In de eerste helft van de vorige eeuw waren gezinnen groot aangezien ouders een economische prikkel hadden om veel kinderen te krijgen: hun kroost kon bijdragen aan de gezinskas en ging dus al op jonge leeftijd werken. ‘Doordat gezinnen groot waren, was er weinig individuele aandacht voor een kind’, vertelt René van der Veer, emeritus hoogleraar Historische Pedagogiek. ‘Ouders hadden echt geen tijd om met hun kinderen te spelen, laat staan ze te helpen met schooltaken als ze überhaupt naar school gingen.’ Ouders uit verschillende sociaal-economische milieus stimuleerden verschillend gedrag bij hun kinderen. ‘Hoogopgeleide ouders legden nadruk op initiatief en autonomie omdat de kinderen later bazen zouden worden’, legt hij uit. ‘Laagopgeleide ouders hechtten meer waarde aan gehoorzaamheid en autoriteit aangezien ze onder een baas zouden gaan werken.’
Naar school gaan was geen zekerheid: tot midden jaren zeventig gold de leerplicht slechts voor kinderen tot en met tien jaar oud. Leerlingen die wel naar school gingen, kregen dezelfde opleidingsniveaus als hun ouders toebedeeld. Een dubbeltje werd zelden een kwartje en dat vonden ook ouders uit een lager milieu niet meer dan logisch. Dat wil niet zeggen dat kinderen helemaal geen keuze hadden in hun toekomstige beroep. ‘Er waren vanaf de jaren twintig allerlei beroepskeuzebureaus waar scholen, met name in de steden, kinderen naartoe stuurden om te kijken voor welk beroep een kind geschikt was’, vertelt Jacques Dane, hoofd Collectie en Onderzoek van het Onderwijsmuseum Dordrecht. Kinderen kwamen als vanzelfsprekend uit bij beroepen die aansloten bij het opleidingsniveau dat hun ouders ook hadden gevolgd.
Met de introductie van de Cito-toets in 1968 waren leerlingen niet langer enkel afhankelijk van het advies van hun leraar en de achtergrond van hun ouders, maar ook van een toets die hun eigen prestaties mat. Tegen die tijd slonk het aantal kinderen per gezin door normalisering van anticonceptie, toegenomen welvaart en de steeds verdere verscherping van de leerplicht. Daarnaast werden apparaten geïntroduceerd zoals stofzuigers en wasmachines die huishoudelijke taken verlichtten. Ouders kregen door dit alles meer tijd om van hun kinderen een ‘project’ te maken waarin onderwijs vanaf de jaren negentig een kernthema vormde. ‘De samenleving werd steeds competitiever’, zegt Dane. ‘Het ging om geld verdienen en status verkrijgen, wat werd geassocieerd met het onderwijs dat je had genoten.’ In die tijd gingen de eerste ouders de Cito-toets zien als iets waarvoor ze hun kinderen konden laten oefenen. Ook stuurden de kapitaalkrachtigen hun kroost naar bijlesinstituten, die in die jaren opkwamen.
Heden: ‘Wist je dat Picasso een Cito-score van 550 had?’
De druk onder jongeren om goed te presteren op school is alleen maar gegroeid. Het is een breed maatschappelijk probleem waarin ook ouders een rol spelen: ze stimuleren hoge opleidingen die tot goede banen leiden. Niet alle ouders kunnen echter meedoen in de wapenwedloop. Waar sommigen simpelweg niet kunnen voorzien in de extra luxe van bijles, is het voor anderen moeilijk vrije tijd te vinden om hun kind zelf te ondersteunen met schoolwerk. ‘Als je een beperkt maandsalaris hebt, is er niet de ruimte om te investeren in de Cito-score van je kind’, zegt Dane. ‘Dan geef je je kind eten en kleding zodat het in zijn eerste levensbehoefte is voorzien.’
Ouders die in de basisvoorzieningen van hun kinderen kunnen voorzien, maken er ondertussen een dagtaak van om ze zoveel mogelijk te ondersteunen. Hoewel de bedoelingen goed zijn, stellen zogeheten helikopterouders te hoge verwachtingen. ‘Ouders hebben prestatiedrang gestimuleerd met faalangst als gevolg’, vertelt Jan Derksen, voormalig hoofddocent Psychodiagnostiek aan de Radboud Universiteit. Volgens hem geven ouders hun kinderen continu om het minste of geringste complimenten waardoor ze niet leren omgaan met kritiek. ‘Helikopterouders houden hun kinderen in de eerste levensjaren uit de wind’, zegt Derksen. Kinderen van deze overbetrokken ouders vallen nooit uit een boom, hoeven niet tegen de wind in te fietsen en krijgen te horen dat hun tekeningen lijken op die van Picasso. Ze kunnen geen stootje verdragen, maar moeten dat wel kunnen wanneer er later succes van ze wordt verwacht. ‘Deze tegenstrijdigheid leidt ertoe dat deze kinderen instorten wanneer ze in hun latere leven een lage Cito-score halen of negatieve feedback krijgen in een functioneringsgesprek’, zegt Derksen.
Dit slag kinderen is veelbesproken in de media, maar vormt volgens Derksen tot nu toe een uitzondering op de regel. Hoewel ze het met Derksen eens is, zegt Susan Branje, hoogleraar Ontwikkeling en Socialisatie in de Adolescentie aan de Universiteit Utrecht, dat de gewoontes van overbetrokken ouders wel doorsijpelen in de algemene gang van zaken. ‘Waar ouders in de jaren vijftig en zestig autoritairder waren, schieten we nu eerder door naar een overbeschermende opvoeding.’ Ouders komen tegenwoordig verhaal halen als ze van mening zijn dat de leraar hun kroost verkeerd behandeld. Dat is volgens Branje niet het einde van de wereld, want ouders kunnen hierdoor steun bieden en het kind helpen op een geschikt schooltype terecht te komen. Ze plaatst daar wel een kanttekening bij: ‘Jongeren moeten ook zelf leren hun leven vorm te geven en beslissingen te nemen.’
Toekomst: Kinderen laten crèchen
Ouders willen meer zeggenschap over de manier waarop scholen hun kinderen behandelen en blijven dat in de toekomst ook zeker doen. ‘De basisschool krijgt daarnaast steeds meer opvoedings- en verzorgingstaken op haar bord. Van het verzorgen van een ontbijt tot lessen over pesten’, zegt Van der Veer. Om te voorspellen wat scholen in de toekomst allemaal te wachten staat, kijkt hij naar de arbeidsparticipatie van ouders. ‘Als beide ouders fulltime werken, wordt de crèche belangrijker en verschuiven opvoedingstaken naar de school of dagopvang.’ Dit, gecombineerd met de algehele hoge werkdruk bij leerkrachten en leerlingen, baart Dane zorgen over de toekomst. ‘Je ziet dat scholen nu al amper de tijd hebben om kinderen goed te leren rekenen, spellen en schrijven’, zegt hij. ‘Ze zijn overspannen.’
Ouders bemoeien zich dus in toenemende mate met hun kinderen én met scholen, maar ze gaan dat ook steeds langer doen. ‘Uit huis gaan, een relatie krijgen en trouwen zijn momenten waarop ouders voorheen meer afstand van hun kinderen namen’, zegt Branje. Jongeren stellen zulke momenten echter steeds verder uit. Branje legt uit dat studenten vanwege hoge studieschulden en beperkte huisvestingmogelijkheden opteren om thuis te blijven wonen, in de invloedsfeer van hun ouders. ‘Die blijven zich daardoor langer en gemakkelijker bemoeien met de keuzes van hun kind’, vertelt ze. ‘Dat kan tot meer helikopteropvoeding leiden.’
Branje suggereert daarnaast dat we in de toekomst negatiever naar hoge verwachtingen van ouders moeten gaan kijken om jongeren gezond op te voeden. ‘De prestatiedruk die jongeren ervaren, hangt samen met de verwachtingen van hun ouders’, zegt ze. Als voorbeeld haalt ze recent onderzoek van het Health Behaviour in School-aged Children aan, dat aangeeft dat steeds meer jongeren, en in het bijzonder meisjes, mentale problemen en hoge prestatiedruk hebben, mede door de hoge verwachtingen van hun ouders. Volgens Branje moeten we daarom kritisch zijn op het stimuleren van hoge opleidingen en huiswerkbegeleiding. Ook Van der Veer is kritisch op de huidige verwachtingen. Volgens hem is het belangrijk dat praktische beroepen worden herwaarderd, zodat jongeren minder prestatiedruk zullen ervaren. ‘Theoretisch opgeleid zijn is vooral een prestigekwestie geworden voor ouders die zelf theoretisch opgeleid zijn’, zegt hij. Daardoor zijn we te weinig waarde gaan hechten aan praktische beroepen. ‘Ik verwacht dat het huidige gebrek aan ambachtslieden tot hogere salarissen gaat leiden waardoor ouders dat als waardevoller werk gaan zien’, zegt hij. ‘Maar goed, dat blijft koffiedik kijken.’
Dit artikel stond in ANS-krant 5.