Maandenlange bezettingen, massale demonstraties en knokken met de politie: menig Nederlands activist kijkt met enige jaloezie naar de studentenprotesten van de jaren zestig en zeventig. Tegenwoordig lijken protesten niet verder te gaan dan vreedzame demonstraties of bezettingen van slechts enkele uren. Zijn studenten hun strijdlust verloren en zo ja, waarom zijn ze die dan kwijtgeraakt?
Wie aan studentenstrijd van de vorige eeuw denkt, denkt aan grote bezettingen en uitgebreide protestacties. Zeker in Nijmegen: de eerste bezetting van een universiteitsgebouw in Nederland vond plaats op de Radboud Universiteit (RU), toen nog de Katholieke Universiteit Nijmegen. Deze bezetting leidde zelfs tot het ontslag van de rector magnificus. De studentenstrijd groeide uit tot een beweging waarin studentenbonden enorme aantallen studenten op de been wisten te krijgen. Dit leidde tot grootschalige demonstraties en maandenlange bezettingen van universiteitsgebouwen in Nederland. Geweld werd daarbij niet geschuwd. Protesten werden regelmatig met harde hand neergeslagen en mondden vaak uit in heftige confrontaties met de politie. De acties die tegenwoordig plaatsvinden gaan er een stuk rustiger aan toe dan een paar decennia geleden. Het Compensatieprotest dat de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) afgelopen februari organiseerde bestond bijvoorbeeld uit een vreedzame mars door Amsterdam.
Het huidige gebrek aan vuur roept de vraag op waarom studenten ogenschijnlijk hun strijdbaarheid in de loop van de jaren zijn verloren. Met een wooncrisis, klimaatcrisis, de invoering van het leenstelsel, een teleurstellende compensatie voor de ‘pechgeneratie’ en een alarmerend aantal studenten met mentale problemen hebben studenten immers niet minder om over te klagen. Tijd voor een duik in het verleden, op zoek naar de plek waar de studentikoze strijdbijl begraven ligt.
De roerige jaren zestig en zeventig
In 1968 sloeg de vlam in de pan in de studentenwereld. Uit onvrede over het gebrek aan gelijkwaardige inspraak in de universitaire besluitvorming bezetten studenten enkele universiteitsgebouwen in Nijmegen, Amsterdam en Tilburg. In de maanden daarna werden er verschillende succesvolle acties gevoerd: binnen de kortste keren wisten de studenten gelijkwaardige zeggenschap in het universiteitsbestuur af te dwingen. Dit was een unicum volgens Janos Betkó, voormalig bestuurder van studentenvakbond AKKU en de LSVb. ‘Die grootte van inspraak ging verder dan in bijna elk ander Europees land.’ Na lange bezettingen besloten veel studenten hun studie weer te hervatten, al was niet iedereen tevreden. ‘Wat overbleef was een radicale kern die vond dat ze veel meer inspraak hadden moeten krijgen’, vertelt Betkó. Volgens hem was de verharding ook te zien in de acties die in de jaren daarna werden gevoerd. Zo werd in de jaren zeventig de wiskundefaculteit in Nijmegen maandenlang bezet om de komst van socialistische docenten af te dwingen. Ook braken er in 1988 grootschalige protesten uit tegen de onderwijsplannen van CDA-minister Wim Deetman waar wel 35 duizend studenten aan deelnamen. De studentenbeweging was snel geradicaliseerd.
De toegenomen toegankelijkheid van het studeren in de jaren zestig speelde een belangrijke rol in het succes van de studentenbeweging volgens Betkó. ‘Waar studeren voorheen vooral een elite-aangelegenheid was, startte de Nederlandse overheid na de Tweede Wereldoorlog met een speciaal beurzensysteem waardoor ook de kinderen uit de lage- en middenklassen de kans kregen om naar de universiteit te gaan’, stelt hij. Dat leidde in de jaren zestig tot een ongekende groei van de studentenaantallen. Anders dan we vandaag de dag gewend zijn, was er slechts een beperkt aantal verenigingen en organisaties waar studenten zich bij konden aansluiten. ‘Stel je voor dat de hele campus alleen kan kiezen tussen Carolus Magnus, AKKU, Navigators en Kunde, dan krijg je een hele andere dynamiek’, legt Betkó uit. ‘Dat zou voor duizenden leden bij AKKU zorgen, waardoor studenten ook veel makkelijker kunnen worden gemobiliseerd’, vervolgt hij.
Naast die enorme aanwas van nieuwe studenten speelt ook de tijdgeest van de jaren zestig mee in de popularisering van de studentenbeweging. Er kwamen subculturen op die zich in toenemende mate afzetten tegen de gevestigde orde. ‘Veel jongeren vonden de Nederlandse samenleving autoritair en ongelijk verdeeld’, vertelt Carla Hoetink, universitair docent Politieke Geschiedenis aan de RU. ‘In een poging zich af te zetten tegen de gevestigde orde ontstonden er linkse protestbewegingen zoals de anarchistische Provo’s, die met ontregelende acties thema’s als emancipatie, vrije liefde, het milieu en democratie op de kaart probeerden te zetten’, vervolgt Hoetink. Het is volgens haar daarom niet gek dat studenten juist in deze tijd van zich lieten horen: ‘De marxistische studenten beschouwden de universiteiten als bolwerken van conservatisme. Zeker de RU, die als katholieke universiteit een duidelijke maatschappijvisie had, werd extra hard aangevallen.’
De beteugelde jaren negentig
Vanaf het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw tot het begin van de jaren nul daalde de hoeveelheid studentenprotesten en werden ze milder. ‘Studenten en docenten probeerden demonstraties te organiseren tegen de bachelor-masterstructuur die werd ingevoerd’, vertelt Betkó. ‘Er kwamen toen maar een paar honderd mensen opdagen, dat stelde echt weinig voor’, licht hij toe. Hoetink ziet eveneens een breuk ontstaan vanaf de jaren negentig: ‘Demonstraties kregen over het algemeen een veel minder radicaal grensoverschrijdend karakter.’ Volgens Betkó ging de gedachte op dat het wel eens klaar kon zijn met studentenstrijd. ‘Binnen de studentenbeweging dacht men dat de tijden waren veranderd en dat het mobiliseren daarom niet meer lukte.’
De bedongen inspraak en overlegstructuur als gevolg van de grote protesten van de jaren zestig en zeventig zorgden er in toenemende mate voor dat protesteren overbodig werd. ‘Er is sinds die tijd veel vooruitgang geboekt als het gaat om de inspraak en rechten van studenten’, stelt Hoetink. ‘Als belangenbehartiging goed is geregeld, wordt de behoefte om te demonstreren steeds minder’, stelt Jacquelien van Stekelenburg, hoogleraar Sociale verandering en conflict aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Studenten en hun belangenbehartigers werden beter gehoord en studentenbonden als de LSVb zaten steeds vaker aan tafel met universiteiten en politici. Dat staat in schril contrast met de onwelwillende en conservatieve oren van de autoriteiten in de jaren zestig en zeventig. Joram van Velzen, voorzitter van de LSVb, onderschrijft dat: ‘Toen we in 1983 net waren opgericht, waren we veel bezig met protestacties. Naarmate we meer en meer als constructieve gesprekspartner werden gezien, begon dat minder te worden.’
Daarnaast verloor de studentenstrijd in deze periode haar radicale karakter gedeeltelijk doordat de persoonlijke gevolgen van actievoeren steeds groter werden voor studenten. ‘Het studeren werd duurder, de beurzen werden lager en er kwamen steeds meer rendementsmaatregelen in het systeem, zoals het bindend studieadvies’, stelt Betkó. ‘Voorheen kon je een paar maanden een gebouw bezetten en vervolgens weer verder met je studie, nu moest je ineens je hele studiejaar opnieuw doen als je dat deed’, licht hij toe.
Verder veranderde de tijdgeest vanaf het begin van de jaren nul waardoor er minder maatschappelijke steun was voor radicale protestacties. ‘De aanslag op de Twin Towers, de moord op Pim Fortuyn en Theo van Gogh zorgden ervoor dat wetgeving werd aangescherpt en er meer draagvlak was voor repressie’, zegt Betkó. ‘Toen mochten de autoriteiten bijvoorbeeld iemand die was gearresteerd voor tien dagen vasthouden als ze hun naam niet wilden geven, waar dat voorheen acht uur was. Je moest dus een potentieel groter offer brengen dan vroeger’, vervolgt hij. ‘De aanleiding moest een stuk dwingender zijn om dat risico te nemen’, concludeert Betkó. Studentenprotesten bleven echter niet lang uit. ‘Op het moment dat studenten denken dat ze er niet uit gaan komen met praten, blijven ze gewoon de straat op gaan’, zegt Van Stekelenburg.
Vluchtige jaren tien
Na het eerste decennium van deze eeuw verschuift de studentenstrijd naar een kantelpunt ‘Er zijn steeds meer kleinschalige protesten op veel verschillende plekken’, stelt Van Stekelenburg. Dit soort protesten, ontstaan vanuit kleine netwerken, komt steeds vaker voor sinds de jaren tien. ‘Ik moet denken aan de pyjamaprotesten bij Femke Halsema voor de deur. Toen protesteerden studenten tegen het gebrek aan woonruimte in Amsterdam.’
Dit komt onder andere door de komst van sociale media. ‘Hierdoor zijn protesten laagdrempelig en eenvoudig te organiseren’, legt Van Stekelenburg uit. René Danen, klimaat- en mensenrechtenactivist en voorzitter van de LSVb van 1991 tot 1992, onderschrijft dat. ‘Je kan meer dingen sneller doen, maar sociale media maakt het ook veel vluchtiger omdat er zo’n groot aanbod van berichten en meningen is’, zegt hij. ‘Daardoor is er minder hechtheid binnen een beweging. Vroeger had je dan bijvoorbeeld een verenigingsblad, waardoor je je automatisch een onderdeel voelde van een club, dat is veel minder zo met social media’, voegt Danen daaraan toe. Hierdoor is het lastiger dan voorheen om consistent grote protesten te organiseren voor een enkel thema.
Een andere uitleg voor het feit dat er meer, maar kleinere protesten zijn gekomen, is dat de thema’s van de protesten niet meer voornamelijk op onderwijsgebied liggen. Hierdoor versplintert studentenstrijd in uiteenlopende thema’s, zoals klimaat of racisme. Door die versplintering vinden er veel verschillende demonstraties plaats, maar is het lastig om veel studenten tegelijkertijd voor hetzelfde thema op de been te krijgen. Volgens Hoetink is die thematische verbreding deel van een algemene golfbeweging van verbreding en versmalling die te zien is in studentenstrijd. ‘Vaak begint de strijd op thema’s die alleen de universiteiten of het onderwijs treffen’, stelt ze. ‘Vervolgens wordt dat momentum aangegrepen om bredere thema’s aan te spreken en gaat het zich ook richten op de overheid of op ongelijkheid’, voegt Hoetink daaraan toe. ‘Studenten zijn op een veel breder gebied activistisch dan tien jaar geleden’, stelt Danen. ‘Ze houden zich nu veel meer bezig met bijvoorbeeld antiracisme, klimaat en milieu’, verduidelijkt hij. Volgens Van Velzen gaat ook de LSVb mee in die verbreding. ‘Wij vertegenwoordigen studenten, maar die bestaan ook uit een bepaalde generatie. Die generatie zit nu met grote zorgen rondom bijvoorbeeld klimaat, racisme en wonen’, zegt hij. ‘Om er voor hen te zijn is het is belangrijk dat we ons niet richten op een enkel thema en dat we onszelf breed inzetten.’
Toch is het denkbaar dat studenten in de nabije toekomst weer massaal in actie komen voor een enkel thema. ‘Het kantelpunt is bereikt, ik heb het gevoel dat studenten het nu zat zijn. Er zijn zoveel crises waar potentieel grote protestacties tegen kunnen komen’, stelt Van Velzen. Zo noemt hij de coronacrisis, de wooncrisis, de arbeidscrisis en de klimaatcrisis. Bovendien heerst ook het gevoel dat er vanuit de overheid weer minder wordt geluisterd naar de stem van studenten dan voorheen. ‘Er is wel contact en het is ook vriendelijk, maar er wordt daarmee niet veel bereikt’, zegt Danen. Volgens hem zijn thema’s als energiearmoede bij uitstek onderwerpen waarop studenten zich weer kunnen verenigen als de overheid niet ingrijpt. Hij concludeert: ‘Er zijn de laatste tijd geen grote demonstraties geweest, maar dat betekent niet dat er morgen geen kan plaatsvinden.’
Dit artikel staat in ANS-krant 4.