Home Artikelen Van klassen naar collegebanken

De succesvolle NPO-documentaireserie ‘Klassen’ heeft het gesprek rondom kansenongelijkheid in het onderwijs weer aangezwengeld. Vooral kinderen uit een lager sociaal milieu worden lager dan hun niveau ingeschat ten opzichte van hun medeleerlingen. Drie Radboudstudenten die een vmbo-advies kregen, vertellen over hun ervaringen in het onderwijs.

Uit een analyse van de NOS uit 2020 blijkt dat ruim een kwart van de derdeklassers een te laag schooladvies heeft gekregen in groep 8. Zij zijn tegen die tijd doorgestroomd naar een ‘hoger’ niveau dan hun schooladvies in eerste instantie voorschreef. Het zijn vooral kinderen van laagopgeleide ouders en kinderen van kleur die deze ruime kwart vormen. Daarnaast wordt in een rapport van de Primair Onderwijs-raad gesteld dat leerkrachten aan kinderen met een twijfeladvies vaak het ‘laagste’ van de twee niveaus wordt geven, uit angst dat ze het op het ‘hogere’ niveau niet zullen redden. Hoewel sommige kinderen, de zogenoemde laatbloeiers, gebaat zijn bij een rustiger begin en meer opbouw in hun onderwijscarrière, wordt de weg voor andere kinderen alleen maar langer en lastiger. 

De basisschool verlaten met een vmbo-advies en terechtkomen in het wetenschappelijk onderwijs klinkt dan ook als een helse klus. Toch zijn er leerlingen die dat presteren. Zij worden door de website Onderwijs in cijfers bergbeklimmers genoemd, wat betekent dat zij minstens twee keer doorstromen en een heel ander diploma halen dan in het begin de verwachting was. In totaal besloeg deze groep in 2017 een kleine 10% van de leerlingen in het gehele voortgezet onderwijs. 2,2% van die bergbeklimmers bestaat uit leerlingen die beginnen op vmbo-gemengd of -theoretisch en uiteindelijk een universitair diploma halen. Zo’n 12% van de bergbeklimmers bestaat uit havisten die na het doorstromen een academische master behalen. ANS sprak drie bergbeklimmers die nu aan de Radboud Universiteit studeren over hun schooltijd, hun ervaringen en hun visie op het onderwijs.  

Eindtoets en beginpunt

Een schooladvies komt niet zomaar tot stand, maar is volgens de onderwijsinspectie opgebouwd uit factoren als motivatie, werkhouding, leerresultaten en de uitkomst van de citotoets of eindtoets. Het komt echter vrij veel voor dat die eindtoets de doorslag geeft, wat geen correcte afspiegeling van al die factoren hoeft te zijn. Romé Kraaikamp (22, eerstejaars Geschiedenis) vertelt: ‘Op basis van mijn citoscore kreeg ik een basis-kaderadvies, maar mijn ouders waren het daar niet mee eens en vonden dat ik wel naar vmbo-t kon. Dat heb ik ook gedaan.’ Ook bij Lotte Roording (23, tweedejaars Psychologie) speelde de eindtoets een bepalende rol in wat haar advies werd. ‘Mijn advies werd hierdoor ook vmbo basis-kader, maar mijn juffrouw heeft zich hard gemaakt voor vmbo-t. Ik wilde namelijk graag naar een middelbare school waar dat advies een minimale vereiste was.’ 

‘School stond niet op mijn prioriteitenlijstje en ik haalde ook niet de beste resultaten.’

De eindtoets speelde voor Inse Bekx (22, tweedejaars Notarieel Recht) echter geen aanzienlijke rol in het vmbo-t-advies dat hij kreeg. ‘Op de basisschool was ik helemaal niet gefocust op goede cijfers halen’, vertelt hij. ‘Ik werd gepest omdat ik nieuw was en daarna was ik vooral bezig met erbij horen. School stond totaal niet op mijn prioriteitenlijstje en ik haalde ook niet de beste resultaten.’ Hij maakte vele omzwervingen voordat hij aan de RU begon met studeren: ‘Na het vmbo ben ik doorgestroomd naar de havo. Van daaruit ben ik naar het vwo gegaan en zo op de universiteit gekomen.’ 

Laat bloeien, doorgroeien

Ook al is het advies waarmee sommige achtstegroepers naar de middelbare school worden gestuurd onjuist, het hoeft nog niet het einde van de wereld te betekenen. Sommige leerlingen zijn namelijk laatbloeiers. Zij hebben volgens de definitie van de onderwijsraad meer tijd nodig om leerstof te begrijpen en te laten zien wat zij in hun mars hebben. Hierdoor gaan zij op latere leeftijd pas serieus met hun schoolwerk om. Zo ook bij Bekx, die vertelt dat dat rond zijn vijftiende kwam. ‘Toen ging ik inzien dat school belangrijk was. Ik kreeg motivatie om na vmbo-t verder te studeren, omdat ik merkte dat het op een gegeven moment best wel goed ging met leren.’ Kraaikamp heeft een vergelijkbare herinnering. ‘Het kwam bij mij ook pas later dat ik echt iets wilde leren en iets wilde bereiken in m’n leven’, zegt ze vol enthousiasme. ‘Het was dan ook beter dat ik niet naar de havo of naar basis-kader ben gegaan. Bij die eerste had ik op mijn tenen moeten lopen en het andere was te makkelijk geweest.’ Ook Roording herkent zich hierin sterk. ‘Ik was best onzeker en door naar vmbo-t te gaan heb ik meer zelfvertrouwen gekregen omdat het wat makkelijker was. Zodoende raakte ik gemotiveerd om door te gaan naar de havo en later het hbo.’ Daar was het ingrijpen van haar juf in groep acht wel voor nodig geweest. Ze vertelt: ‘Ik weet dat ik nooit bij de universiteit was uitgekomen als ik naar vmbo-basis of kader was gegaan, dan zou de weg te lang zijn geweest.’ Ernstig vervolgt ze: ‘Waarschijnlijk was ik op het mbo blijven steken of heel misschien was ik nog naar het hbo gegaan.’ 

Ongelijkheid in het onderwijs 

Doordat ze vele vormen van onderwijs hebben genoten, zien de studenten wat er zoal aan ongelijkheid in het onderwijs is. Kraaikamp: ‘Op mijn middelbare school werd door sommige docenten heel neerbuigend gedaan over vmbo’ers. Ze stonden vaak niet te springen om hen les te geven omdat de leerlingen niet altijd even goed meededen.’ Volgens Kraaikamp heeft dat te maken met de onjuiste manier waarop vmbo’ers les krijgen. ‘Van wat ik heb meegemaakt word je als vmbo’er dom gevonden omdat je niet goed of graag uit boeken kunt leren. Dit wordt als het hoogst haalbare gezien, terwijl zij juist een combinatie van theorie- en praktijkonderwijs nodig hebben. Docenten passen de stof daar niet altijd op aan en daar zit dan ook de ongelijkheid.’

‘Hij behandelde mij alsof ik minderwaardig was.’

Bekx merkte vooral een ongelijke behandeling van zijn leraar in groep 5 en 8: ‘Hij behandelde mij alsof ik minderwaardig was en liet weten dat aan mij geen aandacht hoefde te worden besteed. Hij zette mij zelfs af tegen een andere jongen die hij wel speciaal vond.’ Bekx vertelt dat zijn ouders hetzelfde ervoeren: ‘Mijn ouders merkten deze ongelijke behandeling ook op tijdens de ouderavonden. Daarin kwam duidelijk naar voren dat de leraar bepaalde ouders op een voetstuk zette, terwijl voor anderen weinig belangstelling was.’ Bekx vervolgt: ‘Het type leraar dat voor in het lokaal staat, kan dus voor veel ongelijkheid in de klas zorgen. Hoe ik door hem behandeld ben, is namelijk zeker van invloed geweest op hoe ik me later heb ontwikkeld.’

Het begint bij de docent

Ondanks dat veel leerlingen in het huidige schoolsysteem uiteindelijk goed terechtkomen, is er zeker nog ruimte voor verbetering. Wat zouden de studenten op basis van hun eigen ervaringen graag anders willen zien? Voor Kraaikamp en Roording was het beter geweest als de eindtoets geen allesbepalende factor had gespeeld in de totstandkoming van hun schooladvies. ‘De citotoets is maar een momentopname’, zegt Roording. ‘Het was voor mij beter geweest om te kijken naar de manier waarop ik me over de jaren heen had ontwikkeld en hoe ik met opdrachten omging.’ 

‘Wat ik nodig had gehad, was persoonlijke hulp van de leraar.’

Bekx vindt dat de zorgtaak van zijn leerkracht verder had mogen gaan: ‘Toen ik naar een andere basisschool ging, kon ik daar totaal mijn draai niet vinden en zat ik niet goed in mijn vel. Wat ik nodig had gehad, was persoonlijke hulp van de leraar.’ Hij ziet voor de leerkracht dan ook een taak als poortwachter. ‘De leraar is er in de eerste plaats om onderwijs te geven. Daaronder valt ook een bepaalde mate van zorg voor het mentale welzijn van zijn leerlingen.’ Hierdoor kan ervoor worden gezorgd dat kinderen de hulp krijgen die ze behoeven zodat ze wel naar hun ware kunnen presteren. 

Volgens Kraaikamp is één docent hier niet voldoende. Door haar eigen basisschooltijd is ze van mening dat er meer leerkrachten op een klas moeten worden gezet. Zo behouden kinderen nog motivatie om te werken als een leraar niet goed in de groep ligt. ‘Ik kon totaal niet omgaan met mijn leraar in groep acht en ik wilde dan ook helemaal niet graag voor hem werken. Dat hadden wel meer kinderen in mijn klas. Als ik er meerdere had gehad, zou de nadruk niet zo hebben gelegen op het negatieve gevoel dat ik van hem kreeg.’ Daartegenover ziet Roording een docent voor meerdere jaren juist als een goed idee. ‘Wat mij heeft geholpen is dat mijn juffrouw mij in groep acht al vier jaar lesgaf. Zij had dus een goed beeld van hoe ik me door de tijd heen heb ontwikkeld.’

Laat een reactie achter

Gerelateerde artikelen