Home Artikelen Warmte in het mortuarium? Dat is doodgewoon

Warmte in het mortuarium? Dat is doodgewoon

Hoewel de dood alomtegenwoordig is, blijft het voor veel mensen moeilijk het gesprek erover aan te gaan, zeker wanneer het onderwerp te dichtbij dreigt te komen. Medewerkers van het mortuarium van het Radboudumc moedigen mensen aan om de dood als gespreksonderwerp te normaliseren. Zij werken op de plek waar overledenen vanuit het ziekenhuis voor enkele dagen bewaard  worden. Twee gepassioneerde medewerkers vertellen over het werken in een mortuarium, de dood en het leven. 

Foto: Lina Kohl

In tegenstelling tot de meeste mensen is voor Bruun Laeven (56) de dood een dagelijks gespreksonderwerp. Door de intercom klinkt een vrolijke schaterlach ‘Sorry! Kom binnen!’ Het is merkbaar dat Bruun vol passie en zelfs liefde zit voor ‘de enige zekerheid in het leven’. Al ruim zestien jaar werkt ze in het mortuarium. ‘Wij doen als medewerkers eigenlijk alles hier, van het verzorgen van patiënten tot ondersteunen van familie,’ vertelt ze. Luuk Van Schepen (22, Geneeskunde), loopt er inmiddels ruim anderhalf jaar rond als student assistent. Luuk werd direct omarmd door het team en, hoewel het niet vereist is, doet hij alles in het mortuarium wat zijn collega’s ook doen. ‘Naast verdriet, aandacht en rouw is er ook ruimte voor plezier en gezelligheid, dat zijn dingen die je niet verwacht bij dit werk.’ 

De gang van zaken 

De gang in de kelder van het ziekenhuis die naar het mortuarium leidt, ademt een onpersoonlijke, kille sfeer. Naast de ingang staan namelijk wagentjes, karren en bedden in een fel TL-licht. ‘Het is weleens gebeurd dat de familie na het zien van deze gang dacht, “we hadden niet mee moeten gaan”’, zegt Bruun met hoorbare frustratie in haar stem. Het beeld van iemand die in een laatje wordt gelegd met een naamkaartje om de tenen, wordt in deze gang meer bevestigd dan ontkracht. Dit terwijl achter de gesloten deuren een team klaarstaat die persoonlijkheid en aandacht op één hebben staan. Voor ze de deur opent, draait ze zich om. ‘We hebben heel graag dat de familie mee komt, juist dan verlaat je de ruimte met een minder slecht gevoel en een positief beeld van het mortuarium.’  

Achter de gesloten deur wacht een serene, klinische ruimte. ‘Dit is de centrale ruimte’, legt Bruun uit. ‘De patiënten komen hier binnen op een bed, onder een laken. De ontbinding begint meteen na het overlijden, maar door onze koeling van rond de vier graden kunnen we dat proces vertragen.’ Bruun wijst naar drie deuren. Twee daarvan zijn eenpersoonskoelingen. ‘Een hiervan gebruiken we onder andere voor politiemeldingen. Als het lichaam nog in beslag is genomen, mogen we er niet aankomen tot de politie en de forensisch arts klaar zijn en het lichaam is vrijgegeven door de Officier van Justitie.’ In de andere eenpersoonskoeling worden de patiënten bewaard die hun lichaam aan de wetenschap beschikbaar stellen. De derde koeling is de grootste, de meeste overleden patiënten komen hier terecht.

Emotionele veerkracht

Foto: Lina Kohl

In de grote koelcel staan meerdere brancards, op drie daarvan liggen patiënten bedekt met lakens. Waar deze ruimte voor velen onprettig zou kunnen aanvoelen, is het voor Luuk en Bruun de normaalste zaak van de wereld. Luuk legt twee zogeheten troostkonijntjes op een leeg bedje. ‘Die zijn voor de allerkleinsten’, vertelt Bruun. De knuffeltjes komen in setjes, waarvan er altijd één bij het kindje blijft en één met de ouders meegaat. Het mortuarium is namelijk niet enkel een plek voor volwassenen; ook de kleinste, kwetsbare levens eindigen soms in het ziekenhuis. Het overlijden van jonge kinderen en baby’s komt vaker voor dan men misschien zou denken. ‘We hebben speciaal een kinderbrancard laten maken’, zegt Bruun. ‘Het is raar dat er maar één ander ziekenhuis in het land is dat ook zo’n brancard heeft besteld, namelijk in Leiden. Het lijkt me zo vanzelfsprekend, zeker als je hier aankomt met een peuter die thuis nog in een klein bedje sliep.’ Bruun trekt het kleine lakentje recht en sluit de koelcel weer af.

Foto: Lina Kohl

Een andere ruimte in het mortuarium die haast het tegenovergestelde is van de steriele koelcellen, is de babykamer, een intieme ruimte met zachte kleuren en warm licht. Bruun kijkt trots de ruimte in: ‘Dit is waar we de ouders van overleden baby’s ontvangen.’ Het kindje komt van de afdeling samen met de ouders naar het mortuarium, die ontvangen worden in de kamer. Als ouders nog een keer op bezoek komen, worden ze ook in deze ruimte ontvangen, en wordt het baby’tje uit het bedje in de koeling gehaald. ‘Met zo’n klein baby’tje in zo’n grote ruimte voelt het zo verloren’, vertelt ze. Hoe wrang de situatie ook is, bij het mortuarium is er naast verdriet ook de ruimte voor trots: ‘De ouders zijn ondanks alles ook gewoon papa en mama geworden.’

‘Met zo’n klein baby’tje in zo’n grote ruimte voelt het zo verloren’

In het kleine team van in totaal zes personen is het ondanks de aanwezigheid van psychische hulp voor medewerkers van groot belang dat ze op elkaar kunnen bouwen en vertrouwen. Bruun slikt: ‘Wat we meemaken is vaak heel heftig. Er is niemand buiten ons die begrijpt hoe dit werk is. Het is belangrijk dat die band heel stevig is en dat we elkaar ook na een slechte dag even thuis kunnen opbellen over iets wat je die dag hebt meegemaakt of gezien.’ Luuk knikt: ‘Dat we het fijn hebben met elkaar is één van de voorwaarden om dit werk te kunnen doen.’ 

Zien en gezien worden       

Foto: Lina Kohl

Bruun en Luuk lopen verder naar de verzorgingsruimte, waar patiënten worden verzorgd voor het afscheid. ‘Hier maken we de patiënt weer schoon en lekvrij’, vertelt Bruun. Ze doen veel zelf, zoals het hechten van wonden en verwijderen van pacemakers. ‘Soms voeren we zelfs reconstructies uit na complexe verwondingen’, vertelt Bruun. Ze wijst naar een rek met allerlei pleisters. ‘We hebben pleisters in zeven verschillende huidskleuren. Het lijkt misschien een klein detail, maar het maakt uit. Als wij bij een donkere man een donkere pleister in plaats van een lichte opdoen, dan merkt de familie dat we hem echt hebben gezien.’ Aan het plafond hangt een tillift die door de hele ruimte beweegt. ‘Met deze lift kunnen we de patiënten veilig verplaatsen’, legt Bruun uit. Ze demonstreert hoe de lift zich boven een brancard opent en zachtjes naar beneden zakt. ‘We maken elke dag een verschil voor families, al is het maar door een simpele handeling als het haren kammen van de overledene, of het vuil onder de nagels vandaan halen.’

Speciale wensen

Verderop wacht een ruimte die een totaal andere sfeer ademt: de rituele wasruimte. De warme kleuren zijn in sterk contrast met de klinische verzorgingsruimte. De muren zijn betegeld met gekleurde vlakken die de zonsopkomst en -ondergang verbeelden. ‘Voor islamitische patiënten hebben we een speciale ruimte ingericht voor de rituele wassing’, vertelt Luuk terwijl hij naar een symbool van een moskee – dat aangeeft waar Mekka ligt – op de vloer wijst. Bij de speciale wasbak worden handen en voeten gewassen, volgens traditie. De imam en een speciaal hiervoor opgeleid wasteam voeren de wassing uit, vaak samen met familieleden van hetzelfde geslacht.

Illustratie: Jasja Wubbolts

Het is een unieke voorziening binnen ziekenhuizen. Bruun wijst op een kast vol met rozenwater, kruidenmengsels en traditionele katoenen doeken waarin de overledenen worden gewikkeld. Niet iedereen mag bij zo’n wassing zijn, afhankelijk van de striktheid van de toepassing van het geloof. Soms mag zelfs een moeder haar overleden zoon niet aanraken. ‘Ik vind het soms wel ingewikkeld’, zegt Bruun, ‘want ik geloof dat een moeder haar kind altijd moet kunnen vasthouden, zelfs na de dood. Het zijn juist die cultuurverschillen waar je in dit werk mee te maken krijgt, wat het ook erg leerzaam maakt. Alles draait om respect voor deze verschillen.’ 

Verdriet en trots

Achterin de wasruimte leidt een deur naar de ontvangstruimte. Deze lijkt bijna op een huiskamer, met rustige kleuren, vlinders op de muur en thee op tafel. Je zou niet verwachten dat achter deze muren jaarlijks zo’n zevenhonderd patiënten worden binnengebracht. Als de overledene langer dan een dag in het mortuarium blijft, dan regelen de medewerkers alles tot de kist wordt opgehaald voor de uitvaart. Taken die normaal gesproken door de uitvaartondernemer worden gedaan, nemen de medewerkers over. Zo ook de rouwbezoeken, waarbij de overledene  in een aparte kamer staat. ‘We hebben expres een bankje wat verder van de kist af gezet, zodat er ruimte is voor afstand’, vertelt Luuk. Hij legt uit dat het voor nabestaanden soms spannend kan zijn om dicht bij de overledene te komen, maar dat door van een afstandje te kijken, te denken en te praten, de spanning er vaak van af gaat.

Bewuster in het leven staan

Bruun is met haar enthousiasme en passie een opvallende verschijning in het mortuarium. Haar liefde voor het vak is direct voelbaar. Het werken in het mortuarium heeft ook Luuk als mens veranderd.  ‘Het mooiste is dat ik door mijn werk niet alleen met de dood, maar juist ook met het leven veel bewuster bezig ben.’ ‘Ja echt!’, vult Bruun lachend aan. ‘Hij gaat gewoon ineens in de Himalaya wandelen. Dat zijn wel dingen waarvan je denkt: ik wil dit, dus ik ga het doen. We maken hier elke dag mee dat het zomaar voorbij kan zijn.’

De dood is wel een dingetje

Het mortuariumteam geeft sinds een aantal jaren les aan studenten Geneeskunde, Verpleegkunde en de politieacademie over hoe om te gaan met de dood. Ook de zorgprofessionals in het ziekenhuis worden onder hun hoede genomen. ‘Zelfs in de zorg is dood een ingewikkeld dingetje voor veel mensen’, verzucht Bruun, ‘en dat zou het niet mogen zijn.’ Luuk beaamt dit: ‘Werken hier heeft me laten zien dat zorg na het overlijden net zo belangrijk is als daarvoor.’ Bruun en Luuk pleiten er daarom voor om de dood bespreekbaar te maken, ook buiten het mortuarium. ‘Het gaat er niet om dat je oplossingen bedenkt voor verdriet’, legt Bruun uit. ‘Het gaat erom dat je mensen ziet, dat je hun rouw erkent. Dat is waar wij voor strijden, in het ziekenhuis en daarbuiten.’

‘We maken hier elke dag mee dat het zomaar voorbij kan zijn’

Praat erover

In het mortuarium van het Radboudumc komt de dood dichterbij dan waar ook, maar het is juist deze nabijheid die de medewerkers bewuster in het leven doet staan. Hun werk is niet alleen een kwestie van technische zorg, maar ook van emotionele aandacht. In een samenleving die de dood liever vermijdt, pleiten zij voor open gesprekken en meer bewustzijn rondom het levenseinde. Dat er naast de verzorgde, technische ruimtes ook plek is voor comfortabele stoelen en kinderknuffels laat zien dat het mortuarium meer is dan het prepareren van overledenen. Wat in eerste instantie een plek van kou en verdriet lijkt, blijkt een ruimte van zorg, menselijke warmte en, paradoxaal genoeg, bewondering voor het leven.    

Bij het verlaten van het mortuarium laat Bruun ons met één gedachte achter. ‘Als je dan toch in een ziekenhuis moet sterven’, zegt ze met een knik, ‘laat het dan hier zijn. We zorgen ervoor dat je met respect, aandacht en liefde wordt behandeld. Dat gun ik iedereen.’

Dit artikel verscheen eerder in ANS-krant 2.

Laat een reactie achter

Gerelateerde artikelen