Naar aanleiding van het 75-jarig bestaan van Trouw in 2018 werd politicoloog Peter Bootsma door de krant gevraagd om een boek te schrijven over de roemruchte geschiedenis van de krant. Het resultaat is Trouw – 75 jaar tegen de stroom in, een boek van ruim driehonderd pagina’s waarin het wel en wee van het dagblad tussen 1943 en nu uit de doeken wordt gedaan. Het is helaas een boek dat naast interessante historische feiten ook gortdroge passages bevat die weinig boeiend zijn om te lezen.
Tekst: Vincent Veerbeek
75 jaar nieuws
Het boek is zoals te verwachten valt grotendeels in chronologische volgorde opgebouwd, met her en der een sprong naar voren of naar achteren. Bootsma neemt de lezer in tien meestal vlot geschreven hoofdstukken mee van het begin van de krant tijdens de Tweede Wereldoorlog, tot het huidige digitale tijdperk. In deze hoofdstukken bespreekt hij de veranderende inhoud van de krant en gebeurtenissen achter de schermen. Bootsma besteedt in zijn boek onder meer aandacht aan bepaalde onderwerpen die in de krant stonden, reacties daarop, of dingen die zich afspeelden op de redactie. Zo beschrijft hij een muizenplaag op kantoor, ophef over de mogelijk aanstootgevende inhoud van bepaalde advertenties en de discussie over het wel of niet bespreken van sportwedstrijden op zondag.
‘Pas in de winter van 1968-1969 ging Trouw over tot vermelding van de uitslagen van sportwedstrijden die op zondag waren gespeeld (en dan aanvankelijk nog heel kort).’
Voor de fans
Het is logisch dat een boek als dit een balans moet zoeken tussen luchtige anekdotes en historische gebeurtenissen die er daadwerkelijk toe doen voor het voortbestaan van de krant. Bootsma slaagt daar echter niet altijd even goed in. Vooral in de hoofdstukken die de jaren zestig tot ongeveer de jaren negentig beslaan, ligt het gewicht bij de bestuurlijke gang van zaken. Dit gaat gepaard met ellenlange opsommingen vol namen die het ene oor ingaan en het andere weer uit. Bovendien strooit Bootsma rijkelijk met overbodige details. Zo worden de adressen van diverse panden in Amsterdam opgesomd, zodat het soms bijna lijkt alsof Bootsma een soort reisgids voor Trouw-bedevaartgangers wil schrijven. Voor de daadwerkelijke inhoud van de krant is weinig aandacht. Dit wordt in de tweede helft van het boek wel beter, naarmate er ook meer verandert aan de inhoud van de krant. Een andere reden dat de aandacht in het tweede deel meer op de inhoud ligt, is dat Bootsma vooral graag rubrieken bespreekt die nu nog steeds in de krant terug te vinden zijn. Dit is zowel voor trouwe lezers als leken leuk om te lezen en ook hier blijkt dat anekdotes Bootsma’s forte zijn. Toch voelt het tegelijkertijd als een veredeld reclamepraatje – “Kijk wat onze mooie krant te bieden heeft”, lijkt Bootsma te willen zeggen met zijn besprekingen van de diverse actuele rubrieken.
Welke stroom?
Als Bootsma de werkwijze van de redactie van Trouw beschrijft, roept hij meer vragen op dan hij beantwoordt. Het is namelijk onduidelijk hoe deze manier van werken verschilt van die van andere landelijke kranten, omdat Bootsma nauwelijks een referentiekader geeft. Dat de redactie van Trouw relatief veel onafhankelijkheid had en de hoofdredacteur aanvankelijk meer een manager was dan een journalist, zegt daarom weinig. Tegen welke spreekwoordelijke stroom de krant precies ingaat, is dan ook niet altijd even duidelijk omdat Trouw vooral in isolatie wordt gepresenteerd. Hier en daar verwijst Bootsma naar de concurrentie, maar die opmerkingen zijn dun gezaaid en weinig verhelderend. Zelfs bij opvallende gebeurtenissen, zoals toen Trouw de val van de Berlijnse Muur compleet miste, wordt nauwelijks uitgelegd hoe het kan dat de concurrentie beter op de hoogte was van het nieuws. Bootsma doet de kwestie af met een paar grapjes over hoe Trouw meestal achter de feiten aanliep en enkele citaten uit die tijd die ongeveer hetzelfde zeggen en daar blijft het bij.
Al met al is 75 jaar tegen de stroom in een gemengd succes. Dat maakt het misschien wel de perfecte metafoor voor Trouw zelf, een krant die vaak in moeilijk vaarwater terechtkwam, maar er uiteindelijk meestal wel het beste van weet te maken. Die mindere periodes gaat Bootsma niet uit de weg, maar hij kan het desondanks niet laten om in zijn conclusie een goed woordje te doen voor de krant. In een slotbeschouwing relativeert Bootsma alle rompslomp effectief weg door een opsomming te geven van alles wat er verbeterd is aan de krant, om te zorgen dat de lezer het boek toch dichtslaat met een warm gevoel over Trouw.