Kunstgeschiedenisstudent Anna Koudijs verblijft een half jaar in Lincoln, Groot-Brittannië. Voor ANS schrijft ze elke maand over hoe zij als Nederlandse student de Brexit beleeft, maar ook over haar bevindingen in het land en het contact met de bewoners.
Eindelijk is het dan maart. Een maand waar ik vreemd genoeg naar heb uitgekeken. Al sinds ver voor mijn vertrek verwacht ik dat dit de meest turbulente maand van mijn verblijf zal worden. Momenteel staat op de planning dat het Verenigd Koninkrijk op 29 maart de Europese Unie verlaat. Hoewel ik hier zeker geen voorstander van ben, ben ik stiekem wel razend benieuwd wat ik ervan ga merken.
Na twee maanden in Engeland lijk ik aardig gewend te zijn aan het leven hier. Eigenlijk gaat dat best snel. Net zoals in Nederland kom je vanzelf in een ritme van studie en/of werk, sport, afspreken met vrienden en ga zo maar door. Toch was mijn start van de studie hier zeker niet vlekkeloos. Om de situatie te schetsen: je zit in college, keurig voorbereid met de opgegeven literatuur voor je. De docent begint aan zijn college en je begrijpt er helemaal niks van. Niet omdat het onderwerp te moeilijk is of omdat je niet goed voorbereid bent. Je verstaat simpelweg de docent en je medestudenten niet. Rationeel weet je dat ze Engels spreken, maar het lukt je niet om er wat van te maken. Doordat Lincoln in het midden van Engeland ligt, wonen hier studenten uit alle windstreken van het Verenigd Koninkrijk. Kortom, een heel scala aan verschillende accenten waar je aan moet wennen.
Gelukkig heb ik als Nederlandse een redelijk goed aanpassingsvermogen. Ik begin me langzaamaan echt te realiseren dat bepaalde eigenschappen die je hebt worden beïnvloed door het land of de omgeving waarin je woont. Zo is het voor Nederlanders heel normaal dat je minstens één vreemde taal beheerst. Maar dit is zeker niet vanzelfsprekend voor iedereen. Als ik vertel dat ik op school naast Engels ook verplicht Duits en Frans moest leren word ik enigszins ongelovig aangestaard. Met maximaal twee of drie uur rijden staan wij al in een ander land met een andere cultuur en taal. Als kleine bevolkingsgroep passen wij ons waar we ook gaan constant aan, dat zijn we gewend.
Dit betekent natuurlijk niet dat Nederlanders geen eigen identiteit hebben. Ik heb mezelf overigens nooit beschouwd als een typische Nederlander. Onze geliefde koningin sprak immers de fameuze woorden: ‘De Nederlander bestaat niet’. Toch ben ik de afgelopen twee maanden geconfronteerd met het feit dat ik toch wel degelijk karakteristieken heb ik die als typisch Nederlands worden gezien. Overduidelijk is natuurlijk mijn uiterlijk: blond, blauwe ogen en relatief lang. Maar mijn meest prominent aanwezige Nederlandse eigenschap is misschien wel mijn manier van uitdrukken: direct en duidelijk. Of ‘blunt‘ zoals ze het hier noemen. Sommigen kunnen het wel waarderen, maar over het algemeen reageren mensen vrij verbaasd of schrikken er zelfs een beetje van. Op dit gebied valt dan ook nog te werken aan mijn aanpassingsvermogen.
Met de Brexit op komst ben ik benieuwd wat de aankomende paar weken voor mij in petto hebben. Toch is dit geen veelbesproken onderwerp, zeker niet met Britten. Hoewel een enkele politicologiestudent graag met je in discussie gaat, hoef je eigenlijk geen poging te doen om er tegen een Engelsman over te beginnen. Als het toch ter sprake komt, gaat dit met veel gezucht en gesteun. Het is niet alleen een beladen en gevoelig onderwerp, maar mensen zijn er klaar mee. Klaar met de Brexit en met het politieke gekonkel van de afgelopen tweeëneenhalf jaar. Tussen de spannende momenten door, zoals stemmingen in het parlement, is er dan ook vooral sprake van een soort onverschilligheid: ‘Let’s get it over with’.