Van muffe alternatievelingen tot kakkerige luitjes: de campus is een broedplaats voor divers volk. Aangezien tweedejaars sociologiestudent Richard van den Berg de godganse dag op de campus doorbrengt om vooral uit zijn neus te eten en glazig voor zich uit te staren, knoopt hij gesprekken aan met voorbijgangers.
Ik wandel via de overloop de bovenverdieping van de Universiteitsbibliotheek in. Mijn darmen ronken, het voelt alsof er wordt carbidgeschoten in mijn buik. Misschien dat mijn endeldarm dadelijk, als een spaceshuttle, dwars door mijn huid zal razen. Voor omstanders hoop ik van niet. Hoewel Radboudstudenten, gelet op de koffieprijzen van onze universiteit, aan enge dingen gewend zijn, is het vast een beetje schrikken als een verminkt orgaan uiteenspat op je gezicht.
Het ronken neemt toe, ik denk dat ik een darmtumor heb. Zweet gutst over mijn hele lichaam, zelfs op plekken waarvan ik niet wist dat ze bestonden. Plots spot ik een kennis.
‘Hallo,’ zeg ik tegen haar. ‘Ik ga dood.’
‘Alweer? Gisteren beweerde je te sterven aan een hartaanval en eergisteren aan tuberculose.’
Van je kennissen moet je het hebben. Ik vertel dat ze kan fluiten naar een kerstkaartje in december, als straf voor deze kolossale onverschilligheid voor een stervende.
‘Ach, ik kan wel zonder jouw flutkaartjes. Als ik waardeloze dingen voor mijn neus wil, kan ik net zo goed naar jou kijken,’ lacht ze. ‘Maar vertel op, waar gaat meneer vandaag dood aan?’
‘Darmkanker! Mijn darmen slaan op hol,’ zeg ik.
‘Nee, je hebt gewoon hypochondrie, ziekte-angst. Ben je daar al voor naar de psycholoog geweest? Dat adviseerde ik laatst, toen je beweerde korsakov te hebben.’
‘Nee, je weet toch dat ik psychologen haat?’
Ik vertel haar wederom over mijn eerste en enige psycholoogbezoek. Ik was vijf en zong in de kleuterklas een door mijzelf geschreven disstrack getiteld, roosjes zijn rood, viooltjes zijn blauw: SM is geinig, behalve met jou. Mijn kleuterjuf was niet onder de indruk van deze grote poëzie en stuurde me naar een psycholoog. Dit losertje bleek evenmin verstand van muziek te hebben. Hij diagnosticeerde me namelijk met fundamentele gestoordheid, terwijl een Grammy-award voor dit absolute meesterwerk niet minder dan terecht zou zijn. Sindsdien wantrouw ik psychologen en knuffel ik nog liever met gebruikte toiletborstels dan dat ik naar zo’n zielenknijper ga.
Altijd als ik haar dit verhaal vertel, kijkt mijn kennis verbaasd uit haar ooghoeken, alsof ze door een haai in haar gezicht is gemept. Zeer vreemd. Mijn darmen ronken luider, ik sluit niet uit dat ze raven op Frans Bauer-liedjes; darmen hebben een verfijnde muzieksmaak. Mijn kennis lijkt het geronk te horen, eindelijk kijkt ze bezorgd.
‘Mijn hemel, wat heb je vandaag gedaan?’ vraagt ze.
‘Niet veel, ik keek een romantische film over beschimmelde knieholtes. Daarna zat ik in de Refter, paella eten.’
‘Gadver, heb je dat spul gegeten? Dat verklaart een boel.’
Ik denk aan de pittige paellahoopjes die met een grote opscheplepel op mijn bordje werden gemieterd. Refterafval is niet geschikt voor gevoelige darmkanalen. Ik besef dat ik toch geen darmtumor heb. Al heb ik wel pijnscheuten in mijn hoofd. Waarschijnlijk komt het door al die stress en angst, maar misschien…
‘Komt een hersenvliesontsteking veel voor bij studenten?’ vraag ik mijn kennis paniekerig.