‘Als je alleen maar de regels volgt en niet geniet, doe je het geschenk van het leven geen eer aan.’ Theologiestudent Joanne denkt na over
de balans tussen geloven en plezier maken en beschrijft het studentenleven met een zakbijbel in haar hand.
Ongemakkelijk geschuifel op stoelen, onderdrukt gegrinnik, ge-ssht als iemand per ongeluk iets zegt en eerbiedige gezichten die je verwachtingsvol aankijken; of je al klaar bent met je ritueel. ‘Maar, vraag je dan aan God of hij ervoor wil zorgen dat het eten lekker smaakt?’
Afgelopen zomer was ik met vrienden op vakantie in Frankrijk. Daar waar ik het in de alledaagse hectiek vaker vergeet, vond ik het fijn om elke avond voor het eten wél te bidden. Op vakantie heb je daar gelukkig alle tijd voor. Maar omdat de meerderheid van mijn vrienden niet
gelovig is, wekte mijn stilzijn vragen op.
Nee, ik vraag niet of Iemand ervoor zorgt dat het eten lekker smaakt. Ik geloof niet in een God die zich ergens boven op een wolk druk maakt om de smaakervaring van individuen. Bidden is niet een verlanglijstje schrijven naar een Sinterklaas-God, zoals Janis Joplin erover zingt: ‘Oh lord, won’t you buy me a Mercedes-Benz’.
‘
Maar waarom bid je dan wél?’
In Frankrijk was ik dankbaar voor een vakantie met vrienden en een bord vol lekker eten, maar ondertussen blijf ik altijd hopen dat uiteindelijk ieder mens zo’n rijkdom en vrijheid mag ervaren. Zowel het geluk dat ik heb, als de narigheid in de wereld, liggen niet volledig in mijn handen. Daarom richt ik het naar buiten.
Veel mensen doen dit, hoewel ook op andere manieren. Een voorbeeld is het laatste gedicht van Hans Andreus, geschreven toen hij ongeneeslijke kanker had. Hierin spreekt hij God aan, en vermeldt gelijk dat hij zich bij God nauwelijks iets voorstelt, maar dat hij toch liever tegen iemand praat dan in de lege ruimte. Maar ook in alledaagse situaties: ‘Laat er nog ruimte zijn in de Heyendaalshuttle’ en ‘laat mij dit tentamen halen’. Ook hier geloof je niet dat er een God is die een paar mensen de bus uitgooit, of je de antwoorden van het tentamen influistert. Het zijn zaken die je bezighouden en daarom uit je ze.
Als ik dus bid, spreek ik geen God aan die mij te hulp schiet zodra ik mijn handjes ineen sla. Ik bid om te danken en te hopen. En of er nu iemand is die het (ver)hoort of niet, dat maakt dank en hoop niet overbodig.