Columnist Niek van Ansem denkt veel na over het dagelijks leven. Maar of al dat reflecteren ook tot oplossingen leidt? Zijn gedachtes vragen op hun beurt namelijk ook weer om een flink staaltje doe-het-zelf psychoanalyse. Om zijn overvolle hoofd wat te luchten, deelt hij hier wat van zijn hersenspinsels.
Nog niet zo lang geleden deed ik mee aan een poëzieworkshop. Deze workshop werd gegeven door een al wat oudere dichter. Aangezien hij al het een en ander had gepubliceerd, was ik erg benieuwd naar wat hij van mijn poëzie zou vinden. Toch had ik ook mijn bedenkingen. Toen ik zelf begon met het schrijven van gedichten, schreef ik omdat het me plezier gaf iets te maken wat voor mooi door kon gaan. Door zo’n binnenpretje te delen – laat staan het te onderwerpen aan kritiek – zou ik mezelf kwetsbaar maken. Ik was bang om bepaalde waarheden te ontdekken die ik liever niet had gekend.
Helaas zijn dit soort onprettige waarheden onvermijdelijk als je de openbaarheid opzoekt met zoiets intiems als je eigen gedichten. Door dit te doen, word je immers gedwongen om kritisch naar je eigen werk te kijken. Hierover wordt ook wel gezegd dat je als schrijver moet leren om grondig te schrappen. Hoe briljant en geestig dat ene zinnetje – dat éne ideetje – ook leek, je moet openstaan voor de mogelijkheid dat het je stuk minder goed maakt dan je aanvankelijk dacht.
‘Kill your darlings!’ zo opperde ook de dichter van de workshop. Hoe mooi en wijs het ook klinkt, deze denkwijze is niet altijd even prettig – en ook niet altijd even behulpzaam. Als ik kritisch terugkijk op sommige van de gedichten die ik de afgelopen jaren heb geschreven, dan moet ik toegeven dat ik daar wel meer in moet schrappen dan hier en daar een enkel zinnetje. Hele gedichten kunnen dan de prullenbak in. Maar zo keek ik er toen ik ze schreef niet naar. Toen vond ik het de beste poëzie die iemand ooit had geschreven – en dat is maar goed ook.
Onbescheidenheid wordt zelden gezien als een goede eigenschap. Toch is het die onbescheidenheid waardoor ik ging schrijven en ook ben blijven schrijven. De euforie die ik voelde als ik wist dat ik met een tekst op de goede weg zat, zorgde ervoor dat ik er vaak niet bij stilstond dat ik al uren bezig was. Vervolgens kon ik dan smoorverliefd zijn op het eindresultaat. Misschien is dat achteraf ten onrechte, maar als die teksten nooit mijn lievelingetjes waren geweest, dan zou ik nu niet meer schrijven. Door nu met mijn gedichten in de openbaarheid te treden, krijg ik soms kritiek die er niet om liegt. Hoe constructief die kritiek ook kan zijn, het maakt ook een stukje onbevangenheid kapot. Vermoord ik samen met mijn ‘lievelingetjes’ ook niet de liefde voor waar ik mee bezig ben?
Al met al denk ik dat ik er voor koos om naar die workshop te gaan omdat ik er in geloof dat die liefde wel wat stootjes kan hebben. Daarnaast zie ik in dat ik in mijn angst voor kritiek soms ook wel wat milder mag zijn voor de kritiek zelf. Na de desbetreffende workshop ging ik namelijk niet gedesillusioneerd, maar geïnspireerd naar huis. En vervolgens deed ik iets wat ik al in geen maanden meer had gedaan: ik schreef een nieuw gedicht.