De 23-jarige RU-student Simon (liever geen achternaam) kwam tijdens zijn studententijd in een depressie. In deze ingezonden brief vertelt hij openhartig over hoe deze periode voor hem voelde en wat hem uiteindelijk heeft geholpen om erbovenop te komen.
Illustratie: Inge Spoelstra
De kleine wijzer van de klok werkt zich langzaam maar zeker naar een hoogtepunt, om zich daarna met dezelfde snelheid in het diepe dal van de middag te storten. In het schemerduister van de dag fluister je liefkozend “Werk wacht wel, ik wil je nog even om me voelen.”1 tegen je deken.
Niet lang daarna kom je kreunend je bed uit, neem je niet de moeite om iets anders aan te doen dan je pyjama en werk je een lunch-achtig ontbijt naar binnen. De rest van de dag ligt maagdelijk verleidelijk naar je te lonken om jouw inspanningen te mogen ontvangen, maar je negeert haar. Je hebt immers wel wat beters te doen dan studeren: een eindeloze stroom YouTube-filmpjes wacht op jouw kijkplezier.
Het scherm van je mobiel (want waarom de moeite nemen je laptop aan te zetten?) is nu urenlang het enige dat je nodig hebt om je ledigheid te vullen. Is het eerste filmpje afgelopen? Klik door en kijk het volgende en het volgende en het volgende, net zolang totdat de natuurlijke behoeften je dwingen om iets te eten te drinken of die eerder tot je genomen dingen te lozen. Daarna kun je weer kijken. Kijken, kijken, kijken. Net zolang kijken totdat je een keer de moeite neemt om wederom in dat lieflijke bedje van je te kruipen en jezelf in slaap te wiegen met spijtvolle gedachten aan alle dingen die je vandaag eigenlijk had moeten doen.
Herken jij, Lezer, zo’n dag? Een luie dag die je je eigenlijk niet kunt veroorloven, maar waarvan jij vindt dat je je hem kunt veroorloven omdat je de dag erna alles goed gaat maken en dubbel zo hard aan het werk gaat? Vast wel, we zijn tenslotte volwassen studenten en verantwoordelijk genoeg om te doen en laten wat we willen. Zolang we ons werk op tijd af hebben en onze tentamens halen is er niets aan de hand.
Maar wat als zo’n dag meer regel is dan uitzondering? Wat als je dagenlang in het schemerduister van je kamer doorbrengt op min of meer de hierboven beschreven wijze? Wat als je aanwezigheid bij colleges slechts fysiek is en niet mentaal? Je geeft niets meer om het niet af hebben van je werk en je leeft van dag tot dag in een dichte, grijze waas.
Voor de buitenwereld houd je de schijn op dat er niets aan de hand is. De standaardvraag over hoe het met je gaat, beantwoord je zonder tekst en uitleg met het standaardantwoord “Goed.” Je gaat gewoon naar activiteiten van je studievereniging, spreekt gewoon af met vrienden, en je hobby beleef je met ogenschijnlijk evenveel plezier als gebruikelijk.
Inwendig schaam je je echter kapot voor je gedrag. Je wéét dat als je niet nu aan je studie begint je nog erger in de problemen zal raken. Je docenten hebben je al meer dan eens aangesproken op je gedrag, je zegt dat het wel goed zal komen, houdt zelf de hoop dat dat daadwerkelijk gaat gebeuren, brengt de nacht voor de deadline slapeloos door met een liter cola en een zak chips om alsnog dat ene stukje af te krijgen om toch iets van een goed gevoel te krijgen, hoewel dat alles averechts werkt: vermoeidheid gaat je parten spelen. Colleges worden een nachtmerrie, niet eens door de niet meer op te brengen concentratie, maar alleen al door de gedachte aan de fietstocht naar de universiteit. Bij binnenkomst in het lokaal duik je het liefst ver weg in je eigen vertrouwde wereld van sombere gedachten aan een tafeltje achterin en je bent de eerste die de deur uit is, om vragen over je welzijn (want dat het slecht met je gaat, zal op den duur niet meer te verbergen zijn) te vermijden en het gelogen antwoord niet te hoeven geven.
Zo kabbelt je leven voort. De wereld is kleurloos, vijftig tinten grijs. Geluk is ver te zoeken. De situatie gaat escaleren. Menselijk contact vermijd je als een vegetariër de slager, je beperkt je hierin tot het hoognodige en je verlaat het eenzame geborgene van je kamer liever niet. Het thuisfront houd je zo veel mogelijk op afstand. Ja mam, alles gaat goed met de studie. Je hebt het heel druk – met nietsdoen, welteverstaan – en dus echt geen tijd voor een goed gesprek.
En dan komt dat ene moment, dat moment waarop een medestudent je vraagt hoe het met je gaat. Ze heeft je net gezien in college: een zielig hoopje ellende waar niet veel meer inzit dan een zich waardeloos voelende loser die bijna zijn studie op wil geven.
Ze stelt haar vraag op een toon die het midden houdt tussen bezorgdheid en begrip. Je hoort dat ze om je geeft. Op dat moment breek je. Je beseft je dat er niets anders meer opzit dan te vertellen wat er speelt, hoe kut je je al tijdenlang voelt, dat je niets meer ziet zitten, geen lust meer hebt voor wat dan ook. Er is geen houden meer aan. Op een bankje op het Erasmusplein doe je in één ruk je verhaal. Zij luistert, knikt af en toe, valt je niet in de rede tot je klaar bent.
Dan zegt zij dat ze je situatie herkent, dat zij ook zoiets heeft doorgemaakt. Ze vertelt hoe zij er mee om is gegaan, dat het niet helpt om weg te kwijnen in zelfbeklag, maar om hulp te zoeken, anders gaat er nooit iets gebeuren.
Het verhaal sterkt je: je bent niet de enige die dit overkomt. Je krijgt weer een beetje motivatie om iets te gaan doen. Om aan jezelf te werken. Om te redden wat er te redden valt. Je maakt een afspraak met de studieadviseur en dan gaat het snel: studentenpsycholoog, aangehouden advies op je BSA en voor je het weet heb je in het tweede jaar alsnog je propedeuse gehaald en mag je door met je studie.
Het is moeilijk voor je om terugkijkend de vinger op deze periode in de lente van 2015 te leggen: kwam het door je studie, die te veel van je eiste? Was het de eenzaamheid van je kamer die je niet goed kon verdragen? Was überhaupt het gaan leven op een studentenkamer een te grote stap in combinatie met je studie? Misschien was het een giftige cocktail van factoren. Het maakt ook niet uit. Je hoopt simpelweg dat deze verschrikking niet terugkeert.
Die hoop blijkt een jaar later ijdel. Je vriendin maakt het onverwacht uit en duwt je onbedoeld terug in het diepe dal waaruit je eerder bent geklommen. Met moeite en nog meer studievertraging krijg je jezelf terug op de rit tot het moment waarop je weer in het zwarte water valt. Dan gaat het zo slecht met je dat je je ouders huilend vertelt wat er nu al die jaren heeft gespeeld. Je bent bang voor hun reactie, maar ze reageren begripvol. Ze zeggen dat ze altijd van je zullen houden. Dat je je niet hoeft te schamen om hierover te praten.
Dat doe je nu niet meer. Je schrijft op wat je op je hart hebt en vertelt op die manier aan eenieder die het maar wilt horen dat je te kampen hebt met depressies. Je schrijft dat je leeft met dieptepunten in je geestesgesteldheid en dat je studie daaronder lijdt. Dat niemand medelijden met je hoeft te hebben. Dat je graag iets wilt doen om het taboe hierop te doorbreken.
1Deze zin heb ik ontleend aan het nummer Liefste van Typhoon.
Herken jij je in bovenstaande tekst? Maak dan een afspraak met de studentpsycholoog van de universiteit.