Van kinderen met keukenmessen tot pedofielen in de politiek: programmamaker en journalist Danny Ghosen gaat geen controversieel onderwerp uit de weg. Voor zijn oude omroep PowNed besprak Ghosen deze thematiek, maar ook voor zijn nieuwe documentairereeks Danny op Straat. ‘Ik ben nog steeds dezelfde brutale jongen, alleen anders. ‘
In 2014 ging hij voor omroep PowNed zonder scrupules achter foutgeparkeerde diplomaten aan en had hij er geen problemen mee mensen aanhoudend met hun leugens te confronteren. Tegenwoordig is journalist en programmamaker Danny Ghosen zijn directheid – zijn handelsmerk – niet kwijt, maar probeert hij meningsverschillen te accepteren en verhalen langer uit te horen. Voor zijn nieuwe documentairereeks Danny op Straat gaat hij onder andere het gesprek aan met een pedofiel en bezoekt hij vrouwen die in de laatste tippelzones van Nederland werken. ‘Ik duid bepaalde delen van de samenleving waar andere journalisten helemaal geen zin in hebben of niet in geïnteresseerd zijn’, vertelt hij nonchalant opzij zittend op een bank in een Amsterdams restaurant. Met een glas rode wijn tussen zijn benen geklemd vervolgt hij: ‘Sommige proberen het wel, maar ze komen niet zo ver.’
‘Soms waren de grenzen bij PowNed niet te vinden.’
Ghosen en zijn familie kwamen 25 jaar geleden zelf van ver toen ze van de burgeroorlog in Libanon vluchtten. Hij was vijftien toen hij in Nederland aankwam en vertikte het destijds de taal te leren. Pas op zijn twintigste sprak Ghosen Nederlands. Later kwam hij erachter dat de combinatie tussen zijn Libanese afkomst en Nederlandse wortels wel eens een toegangspas tot de journalistiek kon zijn. Dat plan bleek succesvol: op 42-jarige leeftijd is hij in heel Nederland op de televisieschermen te vinden, waar hij kijkers niet alleen al te graag vertelt over het Midden-Oosten, maar ook over de schemergebieden van de westerse samenleving. ANS spreekt hem over de lastige keuzes die gepaard gaan met het maken van zijn programma’s.
Waar heb je geleerd om directe en kritische vragen te stellen aan controversiële groeperingen?

‘Ik had het natuurlijk altijd al in me, anders was ik nooit in 2014 bij Omroep PowNed aan het werk gegaan. Daar heb ik geleerd om brutaler te zijn en te experimenteren met interviewen. De verslaggevers daar zijn niet politiek correct en durven gewoon door te vragen of simpelweg te zeggen dat iemand tegen ze staat te liegen. Ik leerde ook wanneer ik te ver ging, al lagen de grenzen bij PowNed wel heel ver. Ze waren soms niet eens te vinden. Ik heb geleerd hoe het moet, maar ook hoe het niet moet. De grenzen van wat je wel en niet kunt vragen en doen werden anders bij de overstap naar de EO en later de NTR. Ik moest bedenken hoe ik op een andere manier vragen kon stellen, maar tegelijkertijd wel mijn doel zou bereiken. Ik ben nog steeds diezelfde brutale jongen, alleen anders.’
Hoe ben je die vragen dan op een andere manier gaan stellen?
‘Ik oordeel veel minder snel over mensen en probeer minder hard voor ze te zijn. Ik heb eens een interview dat ik deed voor PowNed teruggekeken waarin ik alleen maar aan het aanvallen was. Als ik nu naar die man kijk die ik interviewde, vind ik die offensieve houding van mezelf erg omdat ik zie dat hij wel iets wilde vertellen. Ik liet dat echter gewoon niet toe. Later kwam het besef dat ik het echt anders moest doen. Ik ben tenslotte journalist en ter plekke om een verhaal uit iemand te krijgen. Nu weet ik hoe ik dat moet doen zonder dat iemand wegloopt of boos wordt.’
In je programma’s interview je vooral minderheidsgroeperingen. Waarom vind je dat interessant?
‘Het is vooral interessant om te laten zien wat er achter de schermen gebeurt in bepaalde delen van de samenleving. Neem bijvoorbeeld de laatste tippelzones: de meeste mensen denken dat het gewoon verslaafden zijn, maar er zit ook een verhaal achter de dakloze prostituee. Toen ik er een avond was, stond ik te bibberen en te trillen, ik had het zó koud. Die vrouwen die staan daar de hele avond. Sommige kijkers weten daar helemaal niet vanaf. Die schud ik natuurlijk wel wakker en gelukkig bereik ik heel veel kijkers met wat ik maak. Dat zorgt wel voor de nodige aandacht voor de geïnterviewden en voor hun problemen. Het heeft misschien ook te maken met het sterke rechtvaardigheidsgevoel dat ik altijd heb gehad, waardoor ik me vaak afvraag waarom iets op een bepaalde manier gaat. Veel zaken zijn voor mij niet vanzelfsprekend. Zelf heb ik een moeilijke jeugd gehad: de omschakeling van asielzoeker naar het leiden van een normaal leven ging niet gemakkelijk. Ik ging met de verkeerde jongens om, wat mijn interesse voor die groeperingen kan hebben aangestuurd. Vaak denk ik: “dit is Nederland, we moeten mensen kunnen helpen”.’
‘Er zijn maar een paar politici die menen wat ze zeggen.’
Voor al je documentaires spreek je eigenlijk alleen de bevolking of mensen op straat, zeker ook voor Danny op straat. Waarom praat je niet met beleidsmakers, zoals veel journalisten wel doen?
‘Beleidsmakers komen al zo vaak aan het woord en er zijn maar een paar politici die echt menen wat ze zeggen. In de aflevering over de laatste tippelzones wil ik bijvoorbeeld juist de kant van de vrouwen laten zien. Hoe kijken zij tegen de problematiek aan? Iemand anders mag de burgemeester bellen en met hem praten, dat is prima. Ik ben niet geïnteresseerd in wat hij te zeggen heeft.’
Krijg je dan niet maar één kant van het verhaal te horen?
‘Dit is echt een typisch Nederlandse vraag. Ik ben niet verplicht om allerlei kanten van het verhaal te laten zien en ik hoef zeker geen tijd te geven aan een politicus die weer eens iets heeft bedacht. Ik heb anderhalf jaar in Canada gestudeerd, waar de docenten veel beter waren dan die aan de Hogeschool voor Journalistiek in Utrecht. In Canada zeiden ze: hoor- en wederhoor is echt onzin. Jij verslaat gewoon één deel van het verhaal. Laat iemand anders de andere kant maar doen. In die opvatting kan ik me persoonlijk wel vinden.’
Hoe kies je dan de personen die je wel of niet interviewt?
‘Hoewel ik weinig of geen beleidsmakers interview, probeer ik de items wel in balans te houden. Neem bijvoorbeeld de aflevering met jonge kinderen die onder invloed van het muziekgenre ‘drillrap’ met messen op zak rondlopen. Daarvoor interview ik ook drillrappers die zeggen dat ze daar eigenlijk helemaal niets mee te maken willen hebben.’
‘We vinden democratie geweldig, totdat het om bepaalde minderheden gaat.’
Je interviewt dus geen politici. Waarom interview je dan wel een pedofiel die politicus wil worden?
Als hij een politieke partij opricht zonder dat mensen dat doorhebben, vind ik dat een verontrustende zaak. Mensen moeten weten wat er aan de hand is en niet vergeten om dit soort jongens in het vizier te houden.’
Bij jouw vernieuwde manier van interviewen hoort ook dat je mensen, in dit geval een pedofiel, eerst hun verhaal laat vertellen. Geef je hem dan geen podium?
‘Ik heb hem zijn verhaal laten doen. Ik heb hem echter geen podium gegeven in de zin dat hij twaalf minuten lang zijn verhaal mocht vertellen. We hebben het heel journalistiek aangepakt en hem kritische vragen gesteld.’

Ik kan me voorstellen dat dit niet zoveel uitmaakt voor een pedofiel die de televisie aanzet. Die weet nu dat er een politieke partij voor pedofielen is opgericht.
‘Dat weten ze toch wel via forums en van elkaar. Los daarvan kan ik het ook verder trekken en de vraag stellen of we wel in een democratie leven of niet. Wie bepaalt waar de grenzen liggen van wie we wel of geen stem geven, zullen we nu een lijstje opstellen? Hoe zit het dan met Wilders en Baudet? Veel mensen vinden dat zij ook geen aandacht verdienen. Natuurlijk klopt dat niet. We vinden democratie allemaal geweldig, totdat het om bepaalde minderheden of groepen gaat. Dan zeggen we dat dit echt niet kan. Ik trek ook wel een grens waarvan ik zeg: dit laten we wel toe en dat niet. In de definitieve aflevering van de pedofielen in de politiek hebben we er heel veel dingen uit gelaten. Dingen die gewoon echt niet konden. Het is een lastig verhaal en ik ben het helemaal met je eens dat we dit soort mensen geen podium moeten geven, maar er is geen handleiding voor wie we wel of niet interviewen. Ook al ben je het niet met deze mensen eens, je kunt ze niet volledig uitsluiten.’
Soms kies je er dus voor om niet alles te publiceren, maar durf of kun je bepaalde vragen ook niet te stellen?
‘Je moet aanvoelen wat je wel of niet kunt vragen. Soms is de stemming zo goed dat je weet dat het niet het goede moment is om een vervelend onderwerp aan te snijden. Dan waarschuw ik de mensen die ik interview even, vaak merk je dan dat het gesprek prima verloopt. Verder heb ik ook een bepaald verantwoordelijkheidsgevoel dat een factor speelt in de vragen die ik wel of niet stel. Voor Danny in Arabistan heb ik daardoor veel vragen niet durven stellen. Niet omdat ik laf ben, maar omdat de ambassades het programma sowieso gaan kijken wanneer ik terug in Nederland ben. Ik wil het niet op mijn geweten hebben dat een inwoner van bijvoorbeeld Saudi-Arabië vanwege mijn publicatie wordt vermoord om een verkeerde uitspraak over de autoriteiten daar. Je kunt dan heel stoer doen en de criticus uithangen, maar uiteindelijk weet ik wat er voor een ellende achterblijft voor de persoon die ik interview. Daar ben ik heel voorzichtig mee en soms moet je iemand tegen zichzelf beschermen. Het zijn geen fijne plaatsen, maar ik ga er toch naartoe zodat ik wel kan vertellen hoe het eraan toegaat. Met dat soort items toon ik aan hoe dun het laagje ijs is waar wij, en vooral ook zij, op moeten wandelen.’
Wegens corona komt deze editie van de ANS alleen online uit. De hele ANS lees je hier.