Per 1 januari verruilt Gerard Meijer het voorzitterschap van het College van Bestuur voor een directeurschap aan zijn vertrouwde Max Planck Gesellschaft in Berlijn. ANS sprak met de uittredende Radboud-bestuurder over zijn tijd aan de Nijmeegse universiteit: ‘Ik wist van tevoren niet wat het voorzitterschap precies in zou houden.’
Tekst: Mae Boevink en Tom Plaum
Foto’s: Ted van Aanholt
In zijn laatste weken als voorzitter van het College van Bestuur (CvB) aan de Radboud Universiteit (RU) kan Gerard Meijer nog niet op zijn lauweren rusten. Hoewel het interview om drie uur ’s middags staat gepland, gaat de deur van Meijers kantoor pas twintig minuten later open. Het duidt op een drukke agenda voor de voorzitter. Gelukkig neemt hij ruimschoots de tijd om de vragen die hem worden voorgelegd te beantwoorden.
Op 31 augustus maakte universiteitsblad Vox bekend dat Meijer per 1 januari 2017 stopt als CvB-voorzitter. Na 4,5 jaar gaat hij terug naar Berlijn om directeur te worden van het Fritz Haber-Institut der Max Planck Gesellschaft, omdat hij naar eigen zeggen het onderzoek erg mist. Voordat hij naar Nijmegen vertrok, de stad waar hij natuurkunde studeerde en doceerde, was Meijer al vier jaar directeur van het onderzoeksinstituut in de Duitse hoofdstad. Toen Roelof de Wijkerslooth in 2012 na 12 jaar het voorzitterschap aan de RU neerlegde, benaderde de adviescommissie Meijer om te vragen of hij interesse had in de functie. ‘Ik vind het belangrijk dat mensen uit de academische wereld ook bestuurlijke zaken op zich nemen. Toch had ik nooit verwacht dat het op mijn pad zou komen.’ Wanneer hij op 1 januari aanstaande zijn functie als CvB-voorzitter neerlegt keert hij terug naar zijn oude nest bij het Max Planck Gesellschaft in Berlijn. ANS sprak met Meijer over zijn tijd aan de RU en zijn vertrek naar de Duitse hoofdstad. ‘Als ik het aanbod van Berlijn niet had gekregen, dan was ik in Nijmegen gebleven.’
Wat voor verwachtingen had u van de functie toen u voorzitter van het CvB werd?
‘Ik wist in het begin niet zo goed wat de functie als CvB-voorzitter in zou houden. Ik had het vermoeden de universiteit goed genoeg te kennen en zei tegen mezelf: “Er zitten heel veel aspecten aan de functie die mij wel liggen.” Eerlijk gezegd wist ik ook niet precies wat er allemaal op mijn pad zou komen. Ik ben er blanco ingegaan, maar ik heb de functie geaccepteerd, omdat ik mij verbonden voel aan de RU. Ik had al eerder van andere universiteiten telefoontjes gehad of ik interesse zou hebben in soortgelijke bestuursfuncties. Die heb ik altijd bij het eerste gesprek afgewezen. Ik ging wel in op het verzoek van de RU vanwege die verbondenheid.’
U heeft in uw jaren als CvB-voorzitter drie rectores magnifici meegemaakt: Bas Kortmann, Theo Engelen en Han van Krieken. Hoe was uw relatie met deze drie rectores?
‘Verschillend. Ik kwam binnen toen Bas Kortmann net aan zijn tweede termijn was begonnen. Ik heb van hem zeer veel geleerd op bestuurlijk vlak. Hij is een uitstekende bestuurder en we hebben uitermate goed en plezierig samengewerkt.
‘De periode met Theo Engelen was eigenlijk te kort om daar een uitspraak over te doen. Veertien maanden was hij in functie en de laatste daarvan was hij niet meer aanwezig. Tussen Engelen en Han van Krieken hadden we een drukke tijd als tweekoppig CvB, waarbij ik waarnemend rector was. Dat was meer een formaliteit. Er moet natuurlijk wel een rector zijn op een universiteit, om bijvoorbeeld een promotie goed te keuren. Ik ben nooit officieel geïnstalleerd als rector en heb daarom bewust nooit de rectorsketen om gehad.
‘Nu werk ik samen met Van Krieken, die in mei van dit jaar is begonnen. Hij heeft als medicus in zekere zin meer gemeen met mij als natuurkundige dan de voorgaande twee rectores. Kortmann kwam van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid en Engelen is van origine een historicus. Toch zijn de bestuurlijke kwaliteiten die mensen meebrengen het belangrijkst. Van Krieken heeft als directeur van het Oncologisch Centrum aan het Radboudumc deze kwaliteiten meegebracht als nieuwe rector magnificus.’
‘Dit neemt niet weg dat er in de eerste twee vergaderingen met de USR een paar thema’s wordt aangestipt die ik onderhand al vaker heb gehoord.’
Als CvB-voorzitter kreeg u te maken met de Universitaire Studentenraad (USR) en Ondernemersraad (OR) op de RU. Hoe was de relatie tussen het CvB en de medezeggenschap?
‘Elk jaar komt er een heel nieuwe groep studenten in de USR en elke groep is ook verschillend. Dat is wel verfrissend. Wat je altijd merkt bij de USR is dat de studenten een sterke leercurve doormaken in het jaar dat ze er inzitten. Dit neemt niet weg dat er in de eerste twee vergaderingen een paar thema’s wordt aangestipt die ik onderhand al vaker heb gehoord. Dat is geen verwijt, dat is gewoon een constatering. Sommige thema’s komen elk jaar terug, omdat de USR elk collegejaar wisselt.
‘De medezeggenschap heeft een hele belangrijke taak bij het tijdig informeren van het College over zaken die echt niet goed gaan op de universiteit. Wij kunnen alleen problemen oplossen als we deze kennen. Het CvB ziet niet alle problemen direct. Daarom heeft de medezeggenschap een hele belangrijke taak om deze op de juiste manier bij ons onder de aandacht te brengen. Ik heb de contacten met de USR en de OR altijd zeer gewaardeerd, ondanks dat we het soms niet met elkaar eens waren over bepaalde kwesties.’
Vorig jaar was een vrij hectisch jaar, onder meer door de ophoging van het bindend studieadvies (BSA), een heet hangijzer. Heeft de ophoging een deuk opgeleverd in de relatie tussen het CvB en de medezeggenschap?
‘Niet vanuit de kant van het College. Hoe dat bij de medezeggenschap is, moet je aan hen vragen. Toch denk ik dat we verstandig met de ophoging van het BSA zijn omgegaan. We hebben een onafhankelijk persoon gevraagd, en niet de minste in de vorm van oud-minister van Onderwijs Wim Deetman, om daar uitspraak over te doen. De regelgeving die hij heeft voorgesteld, hebben we ook gebruikt. Dat laat zien dat we er constructief uit kunnen komen, zelfs als de gemoederen hoog oplopen.
‘Dat besluit neemt niet weg dat ik volledig en sterker dan tevoren achter de verhoging van het BSA sta, zoals we dat als College hebben voorgesteld. In die zin vind ik het jammer dat wij er niet in zijn geslaagd om de medezeggenschap hiervan te overtuigen. Het is de USR en OR gelukt om de door ons opgestelde ophoging tegen te houden. Dat is hun goed recht.’
De USR voelde zich wel gepasseerd door het CvB.
‘Ik denk dat de reden dat de USR dat zo voelde mede komt doordat we elk jaar een nieuwe studentenraad hebben. De ophoging van het BSA als beleidspunt kwam op toen de nieuwe USR net was aangetreden, waardoor zij niet voldoende was geïnformeerd over het dossier. Daarom kan ik me wel voorstellen dat de leden van de USR zich overvallen voelden. Ik denk echter dat we in de stukken kunnen aanwijzen dat dit zeker niet het geval was. Het doet niettemin geen afbreuk aan de beleving die er bij de USR was.’
‘Als ik het aanbod van Berlijn niet had gehad, dan was ik in Nijmegen gebleven en had ik de zes jaar uitgediend.’
U bent vier jaar CvB-voorzitter geweest. Welke concrete dingen hebt u voor de student kunnen regelen waar u trots op bent?
‘Ik ben trots op het geven van colleges. Dat is iets wat Kortmann mij overigens sterk afraadde. Ik wilde vooral zelf ervaren hoe het is om in de huidige tijd docent te zijn. Het is handig om met systemen als Blackboard te werken in plaats van alleen over het aanschaffen te praten. Het doceren hielp mij te begrijpen tegen welke problemen docenten aanlopen. Ik heb ook zitten vloeken terwijl ik tentamens aan het nakijken was. Ik realiseerde me dat het nakijken enorm veel tijd kostte.
‘Wat het CvB in goed overleg met het College van Decanen heeft gedaan voor de studenten, is het breder introduceren van weblectures op de campus. Docenten hebben hier verschillende ervaringen mee, maar studenten heb ik er nooit negatief over horen spreken. Ook hebben we gezorgd voor een goede infrastructuur voor de student. De openingstijden van de Universiteitsbibliotheek zijn enorm verruimd en er komt een supermarkt in het Erasmusgebouw, beslissingen die de student ten goede komt.’
U gaf eind augustus in een interview met Vox aan dat u per 1 januari stopt. U had een contract voor zes jaar als CvB-voorzitter, maar u zei: ‘Ik heb het gevoel dat ik weg mag na vier jaar.’ Waar baseerde u dat gevoel op?
‘De normale termijn voor een rector of voorzitter is vier jaar. Toen ik de functie accepteerde werd mij ook vier jaar voorgesteld, maar dat vond ik in eerste instantie te kort. Dan moest ik alles in Berlijn opgeven voor een positie van slechts vier jaar. Ik heb onderhandeld over een contract van zes jaar. De uitspraak die ik in Vox deed baseer ik op het feit dat vier jaar uiteindelijk de gebruikelijke termijn is voor deze functie. Als ik het aanbod van Berlijn niet had gehad, dan was ik in Nijmegen gebleven en had ik de zes jaar uitgediend.’
‘Aan twee instituten heb ik mijn hart verpand: de RU en het Max Planck Gesellschaft.’
Gaat u het voorzitterschap missen?
‘Ik ga zeker dingen missen, vooral de samenwerking op deze universiteit en de vrije werkomgeving op de RU. Wat ik niet zal missen is het vele vergaderen, het doorlezen van dikke documenten en de soms grote afstand tussen mij als bestuurder en de student. Ik vind contact met hen en promovendi erg leuk, maar dat is er weinig in het voorzitterschap. Ik zal in mijn nieuwe functie dichter bij ze staan.
‘Het mooie aan mijn nieuwe functie is dat ik veel meer vrijheid heb, omdat ik weer promovendi mag begeleiden en onderzoek mag doen. De universiteit is een grote tanker, die je maar een beetje kan bijsturen. Ik ben opgegroeid op een boerderij. Daar ben ik gewend geraakt om de mouwen op te stropen, maar dat gaat moeilijk als CvB-voorzitter. Ik heb veel geleerd en ik zal ook met veel plezier terugkomen op de universiteit. Aan twee instituten heb ik mijn hart verpand: de RU en het Max Planck Gesellschaft. Dat zal ook zo blijven.’