Het cultuurpakket in het regeerakkoord verplicht scholieren om te leren over het Wilhelmus en om op excursie te gaan naar de Tweede Kamer en het Rijksmuseum. Leerlingen krijgen hierdoor een eenzijdig beeld van Nederlandse geschiedenis en cultuur. Pas op de universiteit leren ze om nuances te plaatsen bij deze denkbeelden. De kloof tussen de middelbare school en de universiteit wordt zo te groot.
Tekst: Danique Janssen, Jean Querelle en Jules Schmeits
Illustratie: Bibi Queisen
Dit artikel verscheen eerder in de derde editie van ANS.
Veel Nederlanders weten voor een wedstrijd van het Nederlands elftal het eerste couplet van ons volkslied mee te zingen. Waarom Willem ‘van Duitsen bloed’ is en hij ‘den Koning van Hispanje’ altijd heeft geëerd, zullen veel voetbalfanaten echter niet weten. Om hier verandering in te brengen, is in het regeerakkoord onder andere opgenomen dat kinderen op school moeten leren over het Wilhelmus en de achtergrond daarvan. Daarnaast stelt Alexander Pechtold, fractievoorzitter van D66, op de partijwebsite dat ‘dit kabinet wil dat ieder kind de kans krijgt het Rijksmuseum en de Tweede Kamer te bezoeken en zo leert over de geschiedenis van Nederland en onze democratie.’ De nationale canon, een door de regering opgestelde verzameling van vijftig belangrijke historische gebeurtenissen, is daarbij leidend.
De coalitie neemt hierdoor het risico leerlingen van basis- en middelbare scholen een vooringenomen visie op te leggen waardoor een eenzijdig beeld van de Nederlandse identiteit en historie ontstaat. Studenten op de universiteit leren juist dat er niet zoiets is als de Nederlandse cultuur, maar dat er meerdere visies mogelijk zijn op cultuur of geschiedenis. Daarom moet de overheid meer ruimte laten voor discussies binnen de klas over wat belangrijk is in de Nederlandse historie en cultuur.
Geschiedenis van bovenaf
De discussie over wat wel en niet belangrijk is in de Nederlandse historie en cultuur zou bijvoorbeeld bij het vak geschiedenis op de middelbare school kunnen plaatsvinden. Leerlingen kunnen aan de hand van verschillende teksten en gebeurtenissen discussiëren over uiteenlopende visies op het nationale verleden. De regering benadert cultuur in het regeerakkoord echter als een op zichzelf staand vak.
Remco Ensel, universitair docent Cultuurgeschiedenis van de Nieuwste Tijd aan de Radboud Universiteit (RU), vindt dit zorgelijk. ‘Dit suggereert dat de regering mensen een nationale identiteit op wil leggen, door cultuur als middel voor cohesie te gebruiken. Dat is niet de juiste insteek om cultuur en geschiedenis mee te benaderen.’ Volgens hem schiet niemand er iets mee op als Den Haag van bovenaf een culturele eenheid probeert op te leggen. ‘We moeten de rol die cultuurverschillen in het kader van een nationale identiteit spelen centraal stellen. Dat is interessanter dan suggereren dat er een nationale eenheid zou zijn, die er in werkelijkheid helemaal niet is.’ Nadenken en discussiëren over meerdere perspectieven is kenmerkend voor de universiteit. Het voortgezet onderwijs loopt het risico gedistantieerd te raken van het academische onderwijs als er te weinig aandacht is voor diversiteit in denken.
(On)zinnige canon
Lotte Jensen, hoogleraar Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de RU, heeft ook haar bedenkingen bij de huidige plannen. Ze ziet wel kansen voor het primair onderwijs. ‘Zo’n bezoek aan de Tweede Kamer of het Rijksmuseum is voor basisscholieren best nuttig. Tegelijkertijd vraag ik me af waarom klassen niet naar een regionaal museum kunnen gaan. Dat lijkt mij minstens zo educatief, omdat daar ook veel wordt verteld over de Nederlandse geschiedenis.’ De canon biedt dus volgens haar een aantal goede handvatten om basisschoolkinderen geschiedenis bij te brengen.
Het voortgezet onderwijs is een heel ander verhaal. ‘Voor middelbare scholieren kun je de historie niet reduceren tot die van Nederland. Naast een nationale geschiedenis bestaat er ook een wereldgeschiedenis waarvan leerlingen weet moeten hebben’, legt Jensen uit. In het regeerakkoord staat geschreven dat leerlingen op hun achttiende een boekje krijgen met daarin de nationale canon. Dat is volgens Jensen nutteloos. ‘Dat boekje belandt achterin de kast, daar doet niemand meer iets mee. Als de regering het Nederlandse verleden belangrijk vindt, moeten ze investeren in goed onderwijs over geschiedenis op alle niveaus.’
Als scholieren naar de universiteit gaan, leren ze dat er verschillende visies op het verleden bestaan.
Homogenisering zorgt voor kloof
De invoering van een verplicht cultuurpakket zorgt er weliswaar voor dat middelbare scholieren een bepaalde basiskennis krijgen van de Nederlandse geschiedenis en cultuur, maar werkt tegelijker tijd homogeniserend. Geschiedenis en cultuur zijn namelijk ontzettend brede begrippen. Wetenschappers vliegen elkaar constant in de haren over onderzoeksresultaten en zijn het zelden snel met elkaar eens, omdat concepten als geschiedenis en cultuur niet bedoeld zijn om in een rechtlijnig verhaal te vatten. De regering probeert dat wel te doen door jonge generaties een nationale canon op te dringen. Als scholieren eenmaal naar de universiteit gaan, leren ze namelijk dat er verschillende visies op het verleden bestaan. Dit verschil in denkwijzen zorgt voor een gapend gat tussen de middelbare school en het wetenschappelijk onderwijs.
De regering stelt de verkeerde prioriteiten als het gaat om het onderwijscurriculum. Het cultuurpakket bemoeilijkt de overgang tussen de middelbare school en de universiteit, maar kan deze kloof juist dichten als er meer ruimte komt voor discussie over Nederlandse geschiedenis en cultuur. Zolang de overheid haar geld beter investeert en scholieren kritisch laat zijn, is de overgang naar de universiteit voor hen geen brug te ver.