Als je de media moet geloven is er steeds meer kritiek op de wetenschap. Klimaatontkenners, anti–vaxxers en aanvallende uitspraken van Thierry Baudet richting universiteiten krijgen een groot podium in het publieke debat. Waar komt dit scepticisme tegenover de wetenschap vandaan?
Tekst: Myrte Nowee
Illustraties: Roos in’t Velt
Dit artikel verscheen eerder in de zevende editie van ANS
In de media verschijnen steeds meer kritische geluiden over de wetenschap. Zo sprak Thierry Baudet zich in zijn overwinningsspeech na de Provinciale Statenverkiezingen in maart sterk uit tegen Nederlandse universiteiten. Hij beschuldigde ze ervan linkse bolwerken te zijn, aan indoctrinatie te doen en de samenleving te ondermijnen. De wetenschap werd publiekelijk aangevallen. Politici kunnen electorale belangen hebben om wetenschap te bekritiseren, maar ook in andere lagen van de bevolking zie je deze twijfel. Zo wordt nog maar 90 procent van de kinderen ingeënt. Dit komt onder andere door wantrouwen van ouders over de betrouwbaarheid van vaccinaties ontwikkeld door wetenschappers. De wetenschap ligt onder vuur. Waar komt deze twijfel vandaan en hoe gaat de academische wereld hiermee om?
Van het voetstuk
‘De jaren vijftig en zestig worden over het algemeen gezien als de tijd van het grote wetenschappelijke optimisme’, vertelt Willem Halffman, wetenschapsfilosoof aan de Radboud Universiteit (RU). ‘Het was een tijd waarin men geloofde dat de wetenschap een nieuwe, glorieuze toekomst zou creëren.’ De wetenschap kwam op een voetstuk te staan, ver van het alledaagse leven en verheven boven het gewone volk. Wetenschappelijk onderzoek leek foutloos en de bevolking zou er goed aan doen daarop te vertrouwen.
Grote onderzoeken brachten echter niet de verlangde vooruitgang. Met de ontdekking van DNA werd in invloedrijke artikelen bijvoorbeeld voorspeld dat veel ziektes snel zouden kunnen worden genezen. Hier slaagden wetenschappers echter nog niet in. Het was typerend voor het afnemende vertrouwen in de wetenschap: de gehoopte glorieuze toekomst bleek nog ver weg te liggen. De druk op wetenschappers om relevante resultaten te produceren werd hierdoor enorm, zo vertelde psycholoog Brian Nosek op de Wereldconferentie over Wetenschappelijke Integriteit in 2017. ‘In de wetenschap draait het niet meer om gelijk krijgen, maar om gepubliceerd worden.’
Om aan de hoge verwachtingen te kunnen voldoen pleegden sommige wetenschappers fraude. Uit een meta-analyse van alle enquêtes waarin onderzoekers werd gevraagd of ze ooit hadden gefraudeerd, bleek dat 1 tot 2 procent van de onderzoekers dit wel eens heeft gedaan en dat 33 procent weleens gebruik maakt van zogeheten questionable research practices. Onder dit laatste valt alles tussen het afronden van data en het verzinnen van data. Dit soort onthullingen zorgden ervoor dat de voorheen optimistische bevolking een kritische houding tegenover wetenschappelijke onderzoeken ontwikkelde. Daarnaast speelde mee dat de samenstelling van de samenleving veranderde, wat ook voor een kritischere blik op de wetenschap zorgde. ‘Vanaf de jaren zestig en zeventig nam het opleidingsniveau van de bevolking toe, waardoor zij meer van wetenschap ging begrijpen’, vertelt Halffman. ‘Naast dat ze hierdoor de voordelen zag, ontplooide zij zich ook tot een kritische partner van de wetenschap.’ De brede toegang tot academische kennis zorgde ervoor dat het klakkeloos aannemen van informatie onder het mom van ‘trust me, I’m a scientist’ afnam. Mensen werden mondiger en ontwikkelden een kritische blik op wetenschappelijke onderzoeken en conclusies. Het blinde vertrouwen in de wetenschap verdween.
‘De laatste tijd zijn sceptici heel prominent aanwezig in de media.’
Media mania
Sommige wetenschappers wijzen naar de media als de oorzaak van de groeiende openlijke kritiek op de wetenschap. Hoewel mensen in de loop van de jaren kritischer zijn geworden, blijkt uit peilingen van het Rathenau Instituut dat het vertrouwen in academische kennis niet per se is afgenomen. ‘Afwijkende trends en scepticisme tegenover wetenschap hebben altijd bestaan’, legt Halffman uit. ‘De laatste tijd zijn sceptici echter heel prominent aanwezig in de media.’ De vraag die hij daarom stelt, is waarom het wantrouwen dan wel zoveel aandacht krijgt in de media.
Dit heeft volgens wetenschappers verschillende redenen. Ten eerste zorgt de komst van sociale media ervoor dat alternatieve meningen veel sneller een groot publiek bereiken. ‘Het is vrij makkelijk om via sociale media radicale tegengeluiden te vinden’, vertelt de Nijmeegse wetenschapsfilosoof Laurens Landeweerd. Daarnaast kan op platforms als Facebook, waar geen journalistieke controle is, fake news gemakkelijk worden verspreid. Valse stellingen als ‘onderzoek wijst uit dat het middelste kind het slimste is’ en ‘vlees eten veroorzaakt kanker’ zijn op sociale media breed vertegenwoordigd. Omdat het niet altijd even gemakkelijk is om fake news te onderscheiden van echte wetenschappelijke onderzoeken heeft de wetenschap hier last van. ‘Het overnemen en verspreiden van dit soort berichten schaadt van het imago van de wetenschap’, benadrukt wetenschapsjournalist Enith Vlooswijk.
Volgens Landeweerd spelen traditionele media zoals kranten, radio en televisie ook een belangrijke rol bij het verspreiden van fake news. ‘Soms worden onjuiste berichten namelijk overgenomen door gevestigde media.’ Hans Harbers, wetenschapsfilosoof aan de Rijksuniversiteit Groningen, voegt hieraan toe dat traditionele media er daarnaast verantwoordelijk voor zijn dat tegengeluiden in de samenleving niet altijd in perspectief worden geplaatst. ‘Wanneer je bijvoorbeeld een wetenschapper tegenover een klimaatscepticus zet, doe je alsof de samenleving in die verhouding is verdeeld, terwijl het overgrote merendeel van de Nederlanders wel in klimaatverandering door de mens gelooft.’ Deze onjuiste weergave wordt veroorzaakt doordat media vaak uit zijn op sensatie, stelt Halffman. ‘Media zoals televisieprogramma’s zijn platforms geworden voor spektakel in plaats van voor wederzijdse argumentatie. Het maakt eigenlijk niet zoveel uit wat er wordt gezegd als het maar lekker knalt, want dat is leuk voor de kijkers.’ Ondanks dat dit het beeld geeft dat er een groot wantrouwen is in de wetenschap, blijkt dit dus niet zo te zijn. Desalniettemin waarschuwt Landeweerd dat wetenschappers zich niet in slaap moeten laten sussen door het idee dat het wantrouwen in academische kennis wel meevalt. ‘Dat het vertrouwen in de wetenschap in de publieke discussie minder lijkt geworden presenteert, ongeacht of dit nu waar is of niet, wel een probleem. Het kan er in de toekomst namelijk wel toe leiden dat mensen daadwerkelijk minder vertrouwen krijgen in academische kennis.’
‘Wetenschappers moeten zich niet in slaap laten sussen.’
Academisch antwoord
Wetenschappers proberen ondertussen steeds meer te laten zien dat ze zo integer mogelijk wetenschap bedrijven. In reactie op de uitspraken van Baudet werd bijvoorbeeld een open brief opgesteld door twaalf Nijmeegse wetenschappers waarin ze het College van Bestuur (CvB) van de RU opriepen stelling te nemen tegen deze uitspraken. Inmiddels hebben al 1597 wetenschappers uit heel Nederland zich aangesloten bij de inhoud van de brief. Het CvB heeft hierop gereageerd dat zij altijd voor de academische vrijheid en onafhankelijkheid van hun academici staat. ‘De openheid en transparantie die gepaard gaan met wetenschappelijk werk aan een universiteit is het beste antwoord op elke vorm van verdachtmaking.’
Sinds 2004 ondertekenen wetenschappers aan elke Nederlandse universiteit daarom de Nederlandse Gedragscode voor Wetenschappelijke Integriteit. Deze houdt in dat het helder moet zijn op welke data een onderzoek is gebaseerd, hoe die data zijn verkregen en wat de rol van eventuele externe belanghebbenden is geweest. ‘Doorgaans betekent dit dat het onderzoek voldoende gedetailleerd moet zijn beschreven om de dataverzameling te kunnen repliceren en de data-analyse te kunnen herhalen.’ Daardoor is er plaats voor controle tussen wetenschappers onderling. Bijvoorbeeld doordat het mogelijk is financiering te krijgen voor replicatieonderzoeken, wat de kwaliteit van onderzoeken moet waarborgen. Harbers voegt hieraan toe dat het belangrijk is om ook open te zijn over de tekortkomingen in wetenschappelijk onderzoek. ‘Wanneer je niet erkent dat er onzekerheidsmarges zijn in de wetenschap en het niet altijd de objectieve waarheid produceert, moet je ook niet doen alsof.’
Beide benen op de grond
Toch is alleen een gedragscode niet genoeg om de ‘gewone man’ te overtuigen van de integriteit van wetenschappers. Daarom is het belangrijk de bevolking te betrekken bij onderzoeken. Hiervoor zijn de afgelopen jaren bijvoorbeeld verschillende kenniscafés opgericht waar wetenschap op laagdrempelige wijze kan worden besproken. Ook zetten wetenschapsjournalisten zich in om onderzoeken toegankelijk en behapbaar te maken. Het is belangrijk dat dit gebeurt zonder ze onjuist te versimpelen. ‘Onkritische journalistiek kan het imago van de wetenschap schaden’, verklaart Vlooswijk. Halffman benadrukt dat een kritische kijk van de bevolking goed is en dat we niet terug moeten naar een tijd waarin we kinderlijk vertrouwen in de wetenschap hebben. ‘Hoe hoger opgeleid mensen worden, hoe meer ze kritische vragen gaan stellen. Daar is op zich niks mis mee.’
Tegelijkertijd is Halffman van mening dat er niet te zwaar moet worden getild aan de meningen van sceptici. ‘Door veel aandacht aan hen te besteden lijkt het alsof dit scepticisme een maatschappelijke trend is, terwijl het in werkelijkheid gaat om een minderheid in de samenleving.’ Vlooswijk is het hier niet volledig mee eens. Zij benadrukt dat het belangrijk is dat iedereen wordt gehoord en sceptici dus ook niet moeten worden geweerd uit het publieke debat. ‘Een te groot onkritisch vertrouwen in de wetenschap is ook niet gewenst. Bovendien verlies je dan een groep mensen dat zich serieus zorgen maakt. Om te zorgen dat er een juiste balans is, moet je deze mensen niet totaal negeren.’