‘Linkse drol’, ‘Dokter Kromzwaard’ en salafistenlikker’: Martijn de Koning, universitair docent Islamstudies aan de Radboud Universiteit, krijgt regelmatig het verwijt dat hij de kant van de islam heeft gekozen en dus geen neutrale wetenschapper is. ANS sprak hem om te achterhalen hoe ver de verbintenis tussen hem en zijn onderzoeksgroep werkelijk gaat.
Tekst: Noah Kleijne
Foto: Ted van Aanholt
Illustratie: Inge Spoelstra
Dit artikel verscheen eerder in de derde editie van ANS 2019-2020
Als één van de weinige antropologen dompelt Martijn de Koning, docent en onderzoeker aan de Radboud Universiteit, zich bewust onder in milieus die veel andere islamonderzoekers zouden mijden. De Koning heeft namelijk onder meer nauw contact met Syriëgangers. Sommige kent hij al vanaf de tijd dat zij pubers waren en inmiddels zijn enkele van hen gestorven op het slagveld.
In het nieuws is De Koning ook geen onbekende figuur. In 2013 was hij als onderzoeker bijvoorbeeld betrokken bij een voetbalpartijtje tussen militante islamactivisten, met de nodige gevolgen. Toen de politie het voetbalveld in kaart had gebracht, werd de gehele buurt tot een straal van 500 meter afgesloten en een helikopter ingeschakeld om de groep te omsingelen. Omdat De Koning aanwezig was bij deze ‘verdachte bijeenkomst’, waar volgens de overheid sprake was van rekrutering voor de strijd in Syrië, moest hij verschijnen in de rechtbank. Daarop kreeg hij de nodige kritiek te verduren. Kun je nog objectief onderzoek uitvoeren wanneer je betrokken bent bij een incident tussen de politie en je respondenten?
‘Waarom zouden die Syriëgangers in vredesnaam met Martijn willen praten?’
Ondertussen heeft De Koning het onderzoek omtrent de groep extremisten afgesloten. Dit betekent echter niet dat de antropoloog de afgelopen tijd heeft stilgezeten. Deze zomer publiceerde hij samen met collegawetenschappers Nadia Fadil en Francesco Ragazzi het meest omvattende werk over radicalisering in Nederland en België tot nu toe. In dit boek reflecteren zij met een kritische noot op het beleid van de Nederlandse overheid, die moslimextremisme in de kiem probeert te smoren door enorm veel geld te investeren in anti-radicaliseringsinitiatieven. De Koning is kritisch op dit beleid: ‘We moeten moslims juist actiever gaan betrekken in bestuursprocessen, in plaats van ze telkens te bestempelen als ‘de ander’ die bestuurd moet worden.’
U mengt zich heel actief in het debat rondom de sluiting van het Haga Lyceum en u was duidelijk tegen de invoering van het boerkaverbod. Waarom kiest u ervoor om zo actief deel te nemen aan het publieke debat?
‘Wat mij betreft moet je de kennis die je opdoet met wetenschappelijk onderzoek omzetten naar toepasbare kennis voor de samenleving. Het leek mij dan ook van belang om het onderzoek dat aan mijn boek over antiradicalisering was voorafgegaan toe te passen op de casus van het Haga Lyceum. Sterker nog, ik vond het noodzakelijk om dat te doen. In mijn onderzoek beschrijf ik dat de strijd die de overheid voert tegen radicalisering onder andere leidt tot islamofobie en stigmatisering. Dit leidt er vervolgens toe dat moslims zich geïsoleerd voelen en enkelen van hen gaan luisteren naar de lokroep van extremisme. Kortom, de overheid heeft bereikt wat ze juist wilde bestrijden.
Om radicalisering tegen te gaan probeert de overheid het sommige moslims zo moeilijk mogelijk te maken om hun ideeën in de praktijk te brengen. De sluiting van het Haga Lyceum is hier een perfect voorbeeld van. Er heerst namelijk een dubbele standaard. De overheid beschuldigt deze middelbare school van van alles zonder daarvoor concreet bewijs te geven. Een niet-islamitische middelbare school zou dit ook niet accepteren. Een vergelijkbaar probleem doet zich voor bij het boerka-verbod. Als je me in 2005 had gezegd dat deze wet er zou komen, had ik dat nooit geloofd. In feite hebben we namelijk een wet gecreëerd die geldt voor een zeer kleine en specifieke groep.’
Op verschillende fora wordt opgemerkt dat u de islam altijd probeert te verdedigen. Mensen vragen zich af of u niet iets te nauw bent betrokken met de groep die u dagelijks onderzoekt. Vindt u deze kritiek terecht?
‘Ik vind niet dat ik te nauw betrokken ben, maar ik begrijp de kritiek wel. Mijn startpunt is altijd het perspectief van de groep waarmee ik werk. Dat is ook waarom ik begrijp dat mensen kritisch zijn, want een deel van mijn onderzoeksgroep komt regelmatig in de media en wordt door de AIVD in de gaten gehouden. Mensen vragen zich dan af: “Waarom zouden die Syriëgangers in vredesnaam met Martijn willen praten? Hij moet wel een spreekbuis voor moslim-extremisten zijn!”
Ik denk echter dat mijn nauwe relatie met dit soort onderzoeksgroepen juist de mogelijkheid biedt om kritiek te uiten. In het onderzoeksrapport Eilanden in een zee van hoop stellen we bijvoorbeeld dat het activisme van Sharia4Belgium faliekant is mislukt. Dat was niet bepaald een punt van kritiek waar deze groep heel blij van werd. Toch kan ik die kritiek wel uitoefenen en wordt dit vooral opgevat als een inhoudelijk verschil van mening. Wanneer een onbekende, afstandelijke onderzoeker met dergelijke kritiek naar buiten was gekomen, zou er feller en met minder begrip zijn gereageerd. Ik heb overigens nog nooit een onderzoek aangepast omdat mijn onderzoeksgroep het oneens was met mijn conclusie.’
‘De reacties zijn niet heel vleiend. Ik laat ze dan ook niet aan mijn moeder zien. Daar zou ze doodongelukkig van worden.’
Naar aanleiding van uw aanwezigheid bij het omstreden voetbalpartijtje tussen moslimextremisten heeft het Openbaar Ministerie u gevraagd om bij de rechtszaak te verschijnen. Heeft u ook toen niet nagedacht over het veranderen van uw onderzoeksconclusie?
‘Toen ik getuige moest zijn in die rechtszaak betrad ik inderdaad een grijs gebied. Door mijn getuigenis ontstond de kans dat die heren die ik onderzocht de bak in moesten draaien en dat gaat tegen het wetenschappelijke do no harm-principe in. Je mag je respondenten namelijk geen opzettelijke schade toebrengen. Tegelijkertijd is het ook een probleem om ontlastende informatie achter te houden voor justitie. Uiteindelijk heb ik toch besloten om een getuigenis af te leggen. Als getuige-deskundige, die de zaak van meerdere kanten kan bekijken.’
Ik neem aan dat u als wetenschapper makkelijk weg had kunnen lopen toen de politie bij het voetbalveldje aankwam. Waarom bleef u toch staan?
‘Ik had er heel makkelijk uit kunnen stappen zonder dat dit enige consequenties zou hebben voor mij of de groep militante activisten. Je kunt natuurlijk heel goed zeggen “Martijn, je had er niet moeten zijn en je had absoluut moeten vertrekken toen de politie kwam.” Toch denk ik dat ik de volgende keer weer zou blijven staan. Ik heb ongelofelijk veel geleerd in die drie uur. Het was interessant om te zien hoe de ervaring van de groep militante activisten verschilde van mijn persoonlijke ervaring. Bovendien bleek dat iedereen op dat moment heel erg bezig was om zichzelf te beschermen voor mogelijk geweld van de politie, maar ook met elkaar. Dus je hebt tegelijkertijd een soort verhoogd idee van individualiteit en van ‘in hetzelfde schuitje zitten.’ Als onderzoeker is zoiets heel interessant om te ervaren. Door te observeren hoe ze zich gedroegen heb ik een beter beeld van de groepsdynamiek en de manier waarop de overheid omgaat met activistische moslimgroeperingen.’
Toen u besloot te getuigen werd dit erg negatief opgevat. Het lijkt alsof de reactie van anderen u niet zoveel kan schelen. Toch worden er behoorlijke nare woorden naar uw hoofd geslingerd. Hoe gaat u daar dan mee om?
‘De reacties op mij zijn niet altijd even vleiend. Ik laat ze dan ook niet aan mijn moeder zien, daar zou zij doodongelukkig van worden. De reacties die moslims ontvangen zijn echter veel harder, grover en bedreigender dan de opmerkingen die ik binnenkrijg. Veel moslims vinden het daarom lastig om lastig om zich kritisch uit te spreken over thema’s zoals islamofobie, discriminatie of stigmatisering. Anderen kiezen er bewust voor om zich niet publiekelijk uit te spreken over dergelijke onderwerpen omdat ze niet slechts bekend willen staan als de moslim die steeds over islamofobie begint. Zij willen bij wijze van spreken ook eens worden uitgenodigd voor een kookshow van 24Kitchen. Veel niet-islamitische Nederlanders zijn zich daar niet van bewust.’
‘Voor een geseculariseerd land maken we ons verdomd druk om religie.’
Denkt u dat het voor de gemiddelde niet-islamitische Nederlander dan ook goed is om eens wat meer in ‘het vel van de moslim’ te kruipen?
‘Je gaat er met deze vraag van uit dat ik geen moslim zou zijn, maar dat weet je eigenlijk helemaal niet. Hoe dan ook, ik weet niet of het gaat om ‘in de huid te kruipen van’, maar ik vraag mij inderdaad wel eens af of mensen die niet-religieus zijn snappen waar het religieuze mensen precies om gaat. Je ziet dat religie in publieke debatten vaak wordt verengt tot een gedachtegoed, maar veel gelovige mensen zijn daar niet zo mee bezig. Voor hen is religie vooral een vorm van identiteit en een praktijk. Wanneer je een moslim aanspreekt op zijn geloof is het dan ook niet gek dat dit als een persoonlijk verwijt wordt opgevat. Daar ligt het grootste probleem echter niet. We vergeten de problemen die op religieus gebied spelen goed aan te pakken. Op beleidsniveau wordt nog steeds een te sterk onderscheid gemaakt tussen ‘wij Nederlanders’ en ‘zij moslims’ terwijl we in feite één Nederlands volk zijn. Voor een geseculariseerd land maken we ons per slot van rekening verdomd druk om religie.’